ECLI:NL:CRVB:2016:2517
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aan appellant, die zijn aanvraag indiende na het overlijden van zijn echtgenote op 4 oktober 2012. Appellant, geboren in 1960, heeft aangegeven arbeidsongeschikt te zijn. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ingeschakeld om de arbeidsongeschiktheid van appellant te onderzoeken. Op 8 februari 2013 concludeerde het Uwv dat appellant niet arbeidsongeschikt was, ondanks psychische beperkingen. De Svb weigerde daarop de nabestaandenuitkering op 18 februari 2013, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden.
Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond op 5 september 2013. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant op 10 december 2013 ongegrond, waarbij zij de juistheid van het oordeel van het Uwv bevestigde. In hoger beroep voerde appellant aan dat de informatie van zijn huisarts ten onrechte niet was meegenomen in de beoordeling van zijn medische toestand. De huisarts had op de zitting van de rechtbank verklaard dat de informatie wel degelijk betrekking had op de datum in geding.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen reden had om te twijfelen aan de medische grondslag van het Uwv. De Raad concludeerde dat de informatie van de huisarts was betrokken bij het onderzoek en dat er geen objectieve medische gegevens waren overgelegd die de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in twijfel trokken. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij de weigering van de nabestaandenuitkering werd gehandhaafd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.