ECLI:NL:CRVB:2016:2517

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
14/418 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aan appellant, die zijn aanvraag indiende na het overlijden van zijn echtgenote op 4 oktober 2012. Appellant, geboren in 1960, heeft aangegeven arbeidsongeschikt te zijn. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ingeschakeld om de arbeidsongeschiktheid van appellant te onderzoeken. Op 8 februari 2013 concludeerde het Uwv dat appellant niet arbeidsongeschikt was, ondanks psychische beperkingen. De Svb weigerde daarop de nabestaandenuitkering op 18 februari 2013, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden.

Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond op 5 september 2013. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant op 10 december 2013 ongegrond, waarbij zij de juistheid van het oordeel van het Uwv bevestigde. In hoger beroep voerde appellant aan dat de informatie van zijn huisarts ten onrechte niet was meegenomen in de beoordeling van zijn medische toestand. De huisarts had op de zitting van de rechtbank verklaard dat de informatie wel degelijk betrekking had op de datum in geding.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen reden had om te twijfelen aan de medische grondslag van het Uwv. De Raad concludeerde dat de informatie van de huisarts was betrokken bij het onderzoek en dat er geen objectieve medische gegevens waren overgelegd die de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in twijfel trokken. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij de weigering van de nabestaandenuitkering werd gehandhaafd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/418 ANW
Datum uitspraak: 24 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 december 2013, 13/6075 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.J.J. Hendrikse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hendrikse. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren [in] 1960. Hij heeft bij de Svb een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd wegens het overlijden van zijn echtgenote op 4 oktober 2012. Appellant heeft daarbij aangegeven arbeidsongeschikt te zijn.
1.2.
De Svb heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht te onderzoeken of appellant arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW. Het Uwv heeft op
8 februari 2013 advies uitgebracht aan de Svb. Het advies, gebaseerd op medisch en arbeidskundig onderzoek, houdt in dat appellant niet arbeidsongeschikt is. Appellant heeft weliswaar psychische beperkingen, maar wordt hiermee in staat geacht voor hem geselecteerde functies te verrichten. Bij besluit van 18 februari 2013 heeft de Svb appellant een nabestaandenuitkering geweigerd omdat hij niet aan de voorwaarden voor toekenning voldoet. Tegen het besluit van 18 februari 2013 heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
Op verzoek van de Svb heeft het Uwv een nader verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, appellant gesproken tijdens de hoorzitting en heeft desgevraagd informatie verkregen van de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op basis daarvan kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts bij appellant vastgestelde beperkingen. Bij appellant is sprake van klachten van depressieve aard in wisselende mate, angstklachten en soms ook achtervolgingsideeën. Er is geen medische informatie voorhanden die ziet op de datum in geding, aangezien appellant eerst in mei 2013 de huisarts heeft bezocht. De brief van de huisarts van 7 augustus 2013, waarin deze melding maakt van ernstige klachten van appellant, heeft geen betrekking op de datum in geding, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Vervolgens is er een rapport uitgebracht door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv. Deze is tot de conclusie gekomen dat appellant met de vastgestelde beperkingen in passende functies een zodanig inkomen kan verdienen dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de ANW.
1.4.
Vervolgens heeft de Svb bij beslissing op bezwaar van 5 september 2013 het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft geen reden gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van het Uwv dat bij appellant op de datum in geding geen sprake was van arbeidsongeschiktheid van meer dan 45%. Daartoe is onder meer overwogen dat niet kan worden geconcludeerd dat de informatie van de huisarts betrekking heeft op de datum in geding.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de informatie van de huisarts ten onrechte niet is meegenomen bij de beoordeling van zijn medische toestand. Deze informatie heeft wel degelijk betrekking op de datum in geding. Verder is de huisarts op de zitting van de rechtbank ondervraagd, en is aan zijn visie ten onrechte geen waarde toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat wat betreft de medische grondslag er geen grond voor twijfel is aan de juistheid van de door de verzekeringsarts van het Uwv in acht genomen medische beperkingen van appellant, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De informatie van de huisarts is betrokken bij het onderzoek en de visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarover kan worden gevolgd. Van belang hierbij is dat ter beoordeling staat of appellant arbeidsongeschikt was op 4 oktober 2012. Hij heeft zich eerst in mei 2013 met klachten tot zijn huisarts gewend. Daarvoor had deze huisarts appellant sinds 2008 niet gezien. Appellant heeft in hoger beroep geen objectieve medische gegevens overgelegd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de bij voornoemde FML vastgestelde op de datum in geding geldende functionele mogelijkheden.
4.2.
Uitgaande van een juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellant is er geen reden om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies.
4.3.
Het onder 4.1 en 4.2 overwogene leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) N. van Rooijen

RB