ECLI:NL:CRVB:2016:2489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2016
Publicatiedatum
4 juli 2016
Zaaknummer
14/1630 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag voor arbeidsongeschiktheid in het kader van de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin haar beroep tegen de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) toe te kennen, ongegrond werd verklaard. Appellante, geboren in 1955, had een nabestaandenuitkering aangevraagd na het overlijden van haar echtgenoot op 12 oktober 2012 en stelde dat zij arbeidsongeschikt was. De Svb had het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ingeschakeld om de arbeidsongeschiktheid van appellante te onderzoeken. Het Uwv concludeerde dat appellante niet arbeidsongeschikt was, ondanks haar fysieke beperkingen, en dat zij in staat was om haar geselecteerde functies uit te oefenen.

Na een aantal onderzoeken en een hoorzitting, waarin appellante werd gehoord en medische informatie werd verzameld, heeft de Svb haar bezwaar tegen de weigering van de uitkering ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak geen reden gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van het Uwv. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen, met name door artrose, zijn onderschat en dat de functies medisch niet geschikt zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen reden heeft gevonden om te twijfelen aan de medische grondslag van het Uwv. De informatie van de behandelend sector, waaronder die van reumatoloog L. Hendriks, is betrokken bij het onderzoek. De Raad concludeert dat appellante in staat is om arbeid te verrichten, rekening houdend met haar beperkingen, en dat er geen objectieve medische gegevens zijn overgelegd die de vastgestelde functionele mogelijkheden in twijfel trekken. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1630 ANW
Datum uitspraak: 24 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
26 februari 2014, 13/1740 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.E. van Uitert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2016. Namens appellante is verschenen mr. Van Uitert. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren [in] 1955. Zij heeft bij de Svb een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd wegens het overlijden van haar echtgenoot op 12 oktober 2012. Appellante heeft daarbij aangegeven arbeidsongeschikt te zijn.
1.2.
De Svb heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht te onderzoeken of appellante arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW. Het Uwv heeft advies uitgebracht aan de Svb. Het advies, gebaseerd op medisch en arbeidskundig onderzoek, houdt in dat appellante niet arbeidsongeschikt is. Appellante heeft weliswaar fysieke beperkingen, maar wordt hiermee in staat geacht voor haar geselecteerde functies te verrichten. Bij besluit van 7 januari 2013 heeft de Svb appellante een nabestaandenuitkering geweigerd omdat zij niet aan de voorwaarden voor toekenning voldoet. Tegen het besluit van 7 januari 2013 heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.3.
Op verzoek van de Svb heeft het Uwv een nader verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, appellante gesproken tijdens de hoorzitting, haar onderworpen aan een nader medisch onderzoek en heeft desgevraagd informatie verkregen van de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op basis daarvan kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts bij appellante vastgestelde beperkingen. Vervolgens is er een rapport uitgebracht door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv. Deze is tot de conclusie gekomen dat appellante met de vastgestelde beperkingen in passende functies een zodanig inkomen kan verdienen dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de ANW.
1.4.
Vervolgens heeft de Svb bij beslissing op bezwaar van 17 mei 2013 het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft geen reden gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van het Uwv dat bij appellante op de datum in geding geen sprake was van arbeidsongeschiktheid van meer dan 45%.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de Svb haar beperkingen ten gevolge van met name artrose heeft onderschat. Voorts zijn de functies in medisch opzicht niet geschikt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat wat betreft de medische grondslag er geen grond voor twijfel is aan de juistheid van de door de verzekeringsarts van het Uwv in acht genomen medische beperkingen van appellante, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 december 2012. De informatie van de behandelend sector, waaronder die van reumatoloog L. Hendriks, is betrokken bij het onderzoek en de visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarover kan worden gevolgd. Deze arts heeft onder meer geconcludeerd dat de artrose van de handen leidt tot een verminderde belastbaarheid. In de FML is daar rekening mee gehouden doordat er diverse beperkingen zijn aangenomen op hand- en armgebruik. De stelling van appellante dat haar klachten wisselend van aard zijn en dat zij op slechte dagen verdergaand beperkt is, vindt geen steun in de informatie van reumatoloog Hendriks. Appellante wordt in staat geacht om arbeid te verrichten, zij het dat rekening moet worden gehouden met de beperkingen aan onder meer haar handen en armen. Hierdoor wordt voorkomen dat sprake zal zijn van overbelasting van haar handen. Verder wordt geoordeeld dat appellante in hoger beroep geen objectieve medische gegevens heeft overgelegd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de bij voornoemde FML vastgestelde functionele mogelijkheden.
4.2.
Uitgaande van een juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellante is er geen reden om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak;
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) N. van Rooijen

RB