ECLI:NL:CRVB:2016:2483
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling medische situatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante. Appellante, die als verzorgende werkte, had zich op 29 oktober 2012 ziek gemeld vanwege nek- en rugklachten na een verkeersongeval. Haar dienstverband werd op 15 mei 2013 beëindigd. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante per 10 juni 2013 weer in staat was om haar werk te verrichten, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Rotterdam bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellante in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar fysieke en psychische klachten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig had gehandeld en dat er geen objectieve medische onderbouwing was voor de klachten van appellante. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts. De Raad bevestigde dat appellante op de datum in geding in staat was haar arbeid te verrichten en dat de beëindiging van de ZW-uitkering op goede gronden was gebeurd.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.