ECLI:NL:CRVB:2016:2481

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
1 juli 2016
Zaaknummer
14/5871 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van AOW-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van verzekering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 25 september 2014 had geoordeeld dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht had besloten om de aanvraag voor een AOW-pensioen van appellant af te wijzen. Appellant had aangevoerd dat hij in Nederland had gewoond en gewerkt, maar de Svb had vastgesteld dat er geen bewijs was voor zijn verzekering onder de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb had in 2011 al gecommuniceerd dat appellant niet in aanmerking kwam voor AOW, omdat niet aannemelijk was dat hij verzekerd was geweest. Dit besluit werd na bezwaar in 2012 gehandhaafd.

De rechtbank concludeerde dat de Svb een zorgvuldig onderzoek had verricht en dat er geen bevestiging was voor de claims van appellant over zijn verblijf en werk in Nederland tussen 1966 en 1977. In hoger beroep herhaalde appellant zijn stellingen en voegde hij enkele documenten toe ter ondersteuning van zijn claims, waaronder brieven en een certificaat. De Svb had echter navraag gedaan bij verschillende instanties, maar er was geen bewijs gevonden dat appellant in Nederland had gewoond of gewerkt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht had geconcludeerd dat er geen reden was om te twijfelen aan de uitkomst van hun onderzoek. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten en bevestigde de eerdere uitspraak.

Uitspraak

14/5871 AOW
Datum uitspraak: 1 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 september 2014, 12/2466 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 2] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft appellant zich nog een aantal malen tot de Raad gewend en heeft met een brief van 5 april 2016 vragen van de Raad beantwoord.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd bij de Svb omdat hij in Nederland zou hebben gewoond en gewerkt. Met een besluit van 25 oktober 2011 heeft de Svb appellant laten weten dat hij niet voor een
AOW-pensioen in aanmerking komt, omdat niet aannemelijk is geworden dat hij verzekerd is geweest voor de AOW. Na bezwaar is dit besluit gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 12 april 2012 (bestreden besluit).
2. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de Svb een voldoende en zorgvuldig onderzoek heeft verricht om te achterhalen of en zo ja, in welke periodes appellant verzekerd is geweest op grond van de AOW. Uit dit onderzoek is geen bevestiging gekomen voor de stelling van appellant dat hij tussen 1966 en 1977 in Nederland heeft gewoond en gewerkt. De AOW-aanvraag is dan ook terecht afgewezen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant in essentie herhaald dat hij wel in Nederland heeft gewoond en gewerkt en dat hij onder verschillende namen bekend was. Ter onderbouwing heeft hij een aantal brieven ingezonden, gericht aan [naam 1] , [naam 2] [naam 3] of [naam 4] . Tevens heeft appellant een “Certificat de Concordance” ingezonden waarin wordt verklaard dat [naam 4] en [naam 5] dezelfde persoon is als
[appellant 1] .
3.2.
Uit het dossier blijkt dat de Svb navraag heeft gedaan bij de gemeente Utrecht, bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bij de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid en bij het schakelregister, waarbij is gezocht naar de verschillende door appellant genoemde namen en geboortedata. Bij geen van deze instanties was appellant bekend. De in hoger beroep ingezonden nadere stukken kunnen niet leiden tot de conclusie dat er getwijfeld dient te worden aan de uitkomst van het onderzoek door de Svb. Als werkgever in Nederland heeft appellant slechts opgegeven V/D Bouwnijverheid Utrecht. De Svb heeft geen bedrijf met deze naam kunnen achterhalen. Er kan niet vastgesteld worden dat appellant in Nederland heeft gewoond en/of gewerkt op grond waarvan hij verzekerd zou zijn geweest voor de AOW. De rechtbank heeft dus terecht het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
4. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2017.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.S.E.S. Umans
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip verzekerde.
IvR