ECLI:NL:CRVB:2016:2481
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- M.S.E.S. Umans
- Rechtspraak.nl
Weigering van AOW-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van verzekering
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 25 september 2014 had geoordeeld dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht had besloten om de aanvraag voor een AOW-pensioen van appellant af te wijzen. Appellant had aangevoerd dat hij in Nederland had gewoond en gewerkt, maar de Svb had vastgesteld dat er geen bewijs was voor zijn verzekering onder de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb had in 2011 al gecommuniceerd dat appellant niet in aanmerking kwam voor AOW, omdat niet aannemelijk was dat hij verzekerd was geweest. Dit besluit werd na bezwaar in 2012 gehandhaafd.
De rechtbank concludeerde dat de Svb een zorgvuldig onderzoek had verricht en dat er geen bevestiging was voor de claims van appellant over zijn verblijf en werk in Nederland tussen 1966 en 1977. In hoger beroep herhaalde appellant zijn stellingen en voegde hij enkele documenten toe ter ondersteuning van zijn claims, waaronder brieven en een certificaat. De Svb had echter navraag gedaan bij verschillende instanties, maar er was geen bewijs gevonden dat appellant in Nederland had gewoond of gewerkt.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht had geconcludeerd dat er geen reden was om te twijfelen aan de uitkomst van hun onderzoek. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten en bevestigde de eerdere uitspraak.