ECLI:NL:CRVB:2016:2476
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aflossingscapaciteit van WW-uitkering en terugvordering door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aflossingscapaciteit van een appellant die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt. De appellant was met ingang van 2 januari 2012 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering en had toestemming gekregen om gedurende een bepaalde periode werkzaamheden in eigen bedrijf te verrichten. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant te veel voorschot had ontvangen en eiste een terugbetaling van € 5.424,90. De appellant maakte bezwaar tegen deze terugvordering en de vastgestelde aflossingscapaciteit van € 60,41 per maand.
De rechtbank Overijssel had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar het Uwv had in hoger beroep de aangevallen uitspraak bepleit. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank de aflossingscapaciteit juist had vastgesteld. De Raad concludeerde dat de auto- en transportkosten als bedrijfskosten ten laste van de winst uit onderneming waren gekomen en dat de berekening van het Uwv correct was, waarbij rekening was gehouden met de beslagvrije voet en de zorgverzekering. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van een juiste berekening van de aflossingscapaciteit en de rol van zakelijke kosten in de beoordeling van de WW-uitkering. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.