Uitspraak
.
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, werkzaam als adviseur, had een klacht ingediend over de gang van zaken rondom de wijziging en beëindiging van haar tijdelijke aanstelling. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, omdat de brief van appellante, waarin zij haar onvrede uitte, niet als een verzoek om een vaste aanstelling kon worden aangemerkt, maar als een klacht. De Raad onderschrijft dit oordeel en stelt vast dat de reactie van het college op de klacht geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, omdat deze niet gericht is op rechtsgevolg. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen de reactie van het college, en bevestigt de aangevallen uitspraak. De Raad wijst erop dat de brief van 10 december 2013 slechts een reactie op de klacht was en geen zelfstandig besluit bevatte. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van correspondentie in bestuursrechtelijke procedures.