ECLI:NL:CRVB:2016:2462

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
15/95 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na beoordeling van de verdiencapaciteit en medische situatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die als magazijnmedewerker werkte, meldde zich ziek op 28 januari 2013 na flauwvallen op het werk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek dat appellante vanaf 1 maart 2014 geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de verzekeringsarts zijn bevindingen voldoende inzichtelijk had gemaakt. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen of verminderde psychische klachten waren en dat de geselecteerde functies ongeschikt voor haar waren. De Raad oordeelde echter dat de argumenten van appellante geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante met de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.

De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier J.C. Borman, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/95 ZW
Datum uitspraak: 29 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
27 november 2014, 14/2638 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Orhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als magazijnmedewerker bij Randstad Uitzendbureau, toen zij zich als gevolg van flauwvallen op het werk, met ingang van 28 januari 2013 ziek heeft gemeld.
1.2.
In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 22 januari 2014 vastgesteld dat appellante vanaf 1 maart 2014 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), omdat appellante op 27 januari 2014 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante is met haar beperkingen in staat geacht functies als snackbereider, machinaal metaalbewerker en productiemedewerker te vervullen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 4 juli 2014 (bestreden besluit), onder verwijzing naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 maart 2014 en het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 juli 2014, ongegrond verklaard.
2. Tegen het bestreden besluit heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat de medische onderzoeken op voldoende zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn bevindingen en conclusies voldoende inzichtelijk en consistent heeft geformuleerd. Voor het oordeel dat de medische beperkingen door het Uwv zijn onderschat, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. Tot slot heeft naar het oordeel van de rechtbank de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk toegelicht dat in de geselecteerde functies geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de informatie verkregen uit de curatieve sector. De rechtbank heeft ten onrechte gesteld dat er bij appellante geen of verminderde psychische klachten zijn, en heeft hierdoor in strijd met het motiveringsbeginsel gehandeld. Voorts heeft appellante naar voren gebracht dat alle geselecteerde functies voor haar een verhoogd risico (onder meer op het gebied van veiligheid en onvermogen om in collegiaal verband te functioneren) met zich meebrengen en ongeschikt voor haar zijn. Appellante heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat er bij haar geen sprake is van medisch objectiveerbare klachten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 januari 2013 is de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet Bezeva) in werking getreden (Stb. 2012, 464). Nu appellante een verzekerde zonder werkgever is en zij zich op 28 januari 2013 ziek heeft gemeld, heeft het Uwv terecht toepassing gegeven aan de met de Wet Bezava aan de ZW toegevoegde artikelen 19aa en 19ab van de ZW. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische situatie van appellante op de datum in geding. Deze arts heeft appellante gezien tijdens de hoorzitting, dossierstudie verricht en informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken. De rechtbank wordt eveneens gevolgd in haar oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 2 juli 2014 voldoende heeft gemotiveerd dat in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellante.
4.3.
Nu appellante met de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen, heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) J.C. Borman
IvR