In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar WIA-uitkering. De zaak betreft een tussenuitspraak van 8 januari 2016, waarin de Raad het Uwv had opgedragen om nadere informatie op te vragen bij de behandelend artsen van de werkneemster, mevrouw [Y.], over haar medische situatie op de datum in geding, 3 januari 2013. De Raad oordeelde dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld door deze informatie niet tijdig op te vragen, wat leidde tot een gebrekkige medische beoordeling van het bestreden besluit van 29 juli 2013.
Na de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend, waarin werd bevestigd dat de werkneemster beperkingen ondervond ten gevolge van haar ziektebeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts overtuigend heeft onderbouwd dat een medische urenbeperking tot 20 uur per week noodzakelijk was, zowel uit energetisch als preventief oogpunt. De appellante heeft deze urenbeperking bestreden, maar de Raad oordeelde dat het hoger beroep op dit punt niet slaagde.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook overtuigend aangetoond dat de geselecteerde functies voor de werkneemster geschikt waren, en de Raad heeft het bestreden besluit van het Uwv gehandhaafd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit zijn geheel in stand gebleven. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellante, die in totaal € 3.076,26 bedragen, inclusief griffierechten.