ECLI:NL:CRVB:2016:2426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
14/7070 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening door schending van inlichtingen- en medewerkingsverplichting

In deze zaak heeft appellante op 8 augustus 2013 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen een onderzoek ingesteld naar de woon-, leef- en inkomenssituatie van appellante. Appellante werd uitgenodigd voor een intakegesprek op 10 oktober 2013, maar heeft dit gesprek voortijdig verlaten. Tijdens het gesprek gaf appellante aan dat ze niet voldoende geld in de parkeermeter had gedaan en dat ze op tijd op de school van haar dochter moest zijn voor een optreden. Ondanks de waarschuwingen van de casemanagers dat haar afwezigheid zou leiden tot een afwijzing van haar aanvraag, heeft appellante de spreekkamer verlaten en is ze niet teruggekeerd.

Het college heeft vervolgens de aanvraag afgewezen en het reeds verstrekte voorschot teruggevorderd, omdat appellante haar wettelijke inlichtingen- en medewerkingsverplichting had geschonden. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat ze niet kon voorzien dat het gesprek langer zou duren dan verwacht en dat ze niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het afbreken van het gesprek.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellante had moeten begrijpen dat het gesprek noodzakelijk was voor het vaststellen van haar recht op bijstand. De Raad heeft vastgesteld dat appellante door weg te lopen uit het gesprek relevante vragen onbeantwoord heeft gelaten, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het hoger beroep is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/7070 WWB
Datum uitspraak: 28 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 november 2014, 14/1275 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.H.J.M. van Heugten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Appellante heeft voorts een verzoek om vergoeding van schade ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Heugten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.M. Benning-Hellenbrand.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 8 augustus 2013 gemeld voor het indienen van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van het intakegesprek en door appellante ingeleverde gegevens is het college een onderzoek gestart naar de woon-, leef- en inkomenssituatie van appellante. Daartoe is appellante bij brief van
3 oktober 2013 uitgenodigd voor een gesprek op donderdag 10 oktober 2013.
1.2.
Uit het verslag van dit gesprek van de casemanagers [naam 1] en [naam 2] komt onder meer het volgende naar voren. Aan appellante zijn vragen gesteld over haar woonsituatie, over haar recente scheiding van haar ex-partner en haar relatie met hem, over haar financiële situatie ten tijde van haar relatie en daarna en over de aanschaf van een auto. Om 10.35 uur heeft appellante tijdens het gesprek te kennen gegeven dat zij niet voldoende geld in de parkeermeter had gedaan en heeft zij gevraagd hoe lang het gesprek nog ging duren, waarop haar werd meegedeeld dat het gesprek nog ongeveer een uur zou duren. Appellante zei daarop dat zij om 11.00 uur op de school van haar dochter moest zijn omdat haar dochter om 11.30 uur moest optreden. Hierop hebben de casemanagers aan appellante voorgesteld dat zij de parkeermeter ging bijvullen en dat zouden overleggen of het gesprek later kon worden voortgezet. Omdat appellante haar brieven van tafel oppakte, deelde [naam 2] haar mee dat zij nog wel diende terug te komen naar het gesprek, omdat anders het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Daarop werd appellante boos en gaf zij aan dat haar dochter belangrijker was. Hierop hebben de casemanagers haar nogmaals meegedeeld dat het gesprek nodig was om het recht op bijstand vast te stellen. Daarop heeft appellante de spreekkamer verlaten. [naam 1] is haar daarbij achternagelopen en heeft haar tweemaal meegedeeld dat als zij niet terugkeert naar het gesprek, het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld en haar aanvraag zou worden afgewezen. Appellante is niet teruggekeerd naar het gesprek.
1.3.
Bij besluit van 21 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 april 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen en het reeds verstrekte voorschot van € 790,- van appellante teruggevorderd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante, door weg te lopen uit het gesprek, haar wettelijke inlichtingen- en medewerkingsverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft samengevat aangevoerd dat haar niet kan worden verweten dat zij het gesprek heeft afgebroken omdat zij uiterlijk om 12.00 uur op een belangrijke bijeenkomst op de school van haar dochter moest zijn. Appellante hoefde redelijkerwijs niet te verwachten dat het gesprek meer dan anderhalf à twee uur zou duren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf. De aanvrager dient duidelijkheid te verschaffen over zijn woon-, leef- en inkomenssituatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag.
4.2.
Appellante is bij brief van 3 oktober 2013 uitgenodigd voor een gesprek op 10 oktober 2013 om 9.00 uur. Hierbij is appellante meegedeeld dat er nog onduidelijkheden over haar woon-, leef- en inkomenssituatie waren en dat zij dit in het gesprek verder kon toelichten in verband met het vaststellen van het recht op bijstand. Hieruit kon appellante afleiden dat het gesprek enige tijd in beslag zou nemen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellante zich had moeten realiseren dat deze afspraak in combinatie met het schooloptreden van haar dochter mogelijk tot problemen zou leiden. Uit de door appellante ingebrachte stukken afkomstig van de school van haar dochter blijkt dat de gezamenlijke bijeenkomst in de aula van de school, waaraan alle groepen van de school zouden deelnemen, plaatsvond tussen 10.45 uur en 12.00 uur. Appellante had zich moeten realiseren, mede gelet op de door haar genoemde nog benodigde omkleedtijd en reistijd naar de school van ongeveer een uur, dat beide afspraken niet te combineren waren. Het had op haar weg gelegen hierover voorafgaand aan het gesprek of bij aanvang van het gesprek met het college in overleg te treden en eventueel de afspraak te verzetten.
4.3.
Door weg te lopen uit het gesprek en na het bijvullen van de parkeerautomaat niet terug te keren om bijvoorbeeld een nadere afspraak voor vervolg te maken, heeft appellante de op haar rustende inlichtingen- en medewerkingsverplichting geschonden. Het college heeft in het bestreden besluit en in het verweerschrift vermeld dat het onderzoek naar de woon-, leef- en inkomenssituatie van appellante ten tijde van haar vertrek nog niet was afgerond en dat nog onduidelijkheden bestonden over haar inkomenssituatie, onder meer met betrekking tot de wijze waarop zij in de periode voorafgaand aan haar aanvraag in haar levensonderhoud had voorzien. Door uit het gesprek weg te lopen en niet terug te keren, zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand te beantwoorden relevante vragen onbeantwoord gebleven. Als gevolg daarvan kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Ook in de periode na het gesprek heeft appellante geen contact opgenomen, bijvoorbeeld om een nieuwe afspraak te maken. Eerst op 25 november 2013 heeft appellante zich bij het college gemeld voor een nieuwe aanvraag om bijstand. Het college heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen.
4.4.
Tegen de terugvordering heeft appellante geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat de terugvordering geen bespreking behoeft.
4.5.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.6.
Gelet op 4.5 is voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen ruimte, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.M.C. de Vries

IJ