ECLI:NL:CRVB:2016:2424

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
15/5748 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verwijtbaarheid van het niet verschijnen op de leerwerkplek en de gevolgen voor de bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda, waarbij zijn bijstandsverlening werd verlaagd vanwege het niet verschijnen op een leerwerkplek. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was aangemeld voor een leerwerktraject dat op 7 april 2014 zou beginnen. Ondanks herhaalde oproepen om te verschijnen, is appellant niet op de leerwerkplek verschenen, wat leidde tot een verlaging van zijn bijstand met 50% en later met 100% voor een maand. De commissie oordeelde dat appellant verwijtbaar niet had meegewerkt aan het leerwerktraject, wat door de rechtbank werd bevestigd in de eerdere uitspraak. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de opgelegde maatregel rechtmatig was. De Raad concludeerde dat appellant niet had voldaan aan zijn arbeidsverplichtingen en dat de commissie bevoegd was om de bijstand te verlagen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15.5748 WWB

Datum uitspraak: 28 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juli 2015, 15/440 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (commissie)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is door mr. S. Klootwijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De commissie heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 17 mei 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde hier van belang bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Met het oog op zijn arbeidsinschakeling is appellant aangemeld voor een leerwerktraject binnen het project Liesbos, dat is ontstaan vanuit een samenwerking tussen ATEA Groep en Staatsbosbeheer, met als startdatum 7 april 2014. Bij brief van 1 april 2014 is appellant er op gewezen dat hij op 7 april 2014 wordt verwacht op de leerwerkplek te Breda teneinde onder meer de leerwerkovereenkomst te ondertekenen.
1.2.
Bij besluit van 8 april 2014 (besluit 1) heeft de commissie de bijstand van appellant met ingang van 1 mei 2014 voor de duur van een maand verlaagd met 50% op de grond dat appellant niet is verschenen op de leerwerkplek.
1.3.
Bij brief van 6 mei 2014 is appellant nogmaals opgeroepen te starten met het leerwerktraject en wel op 16 mei 2014. Appellant is wederom niet op de leerwerkplek verschenen.
1.4.
Bij besluit van 16 mei 2014 (besluit 2) heeft de commissie de bijstand van appellant met ingang van 1 juni 2014 voor de duur van een maand verlaagd met 100%. De commissie heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellant wederom niet is gestart op zijn leerwerkplek bij Liesbos, waarbij voor de duur van de maatregel rekening is gehouden met het feit dat sprake is van recidive.
1.5.
Bij besluit van 18 december 2014 heeft de commissie de bezwaren van appellant tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Hieraan heeft de commissie ten grondslag gelegd dat appellant, nu hij tot twee keer toe zonder bericht niet is verschenen op de leerwerkplek, niet dan wel in onvoldoende mate heeft meegewerkt aan het leerwerktraject van het project Liesbos. Deze gedragingen zijn appellant volledig verwijtbaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit, dat enkel betrekking had op besluit 2, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat terecht aan appellant een maatregel is opgelegd van 100% over de periode van 1 juni 2014 tot 1 juli 2014. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat naar vaste rechtspraak het aan de commissie is te bepalen welke re-integratievoorziening voor appellant is aangewezen om het uiteindelijk beoogde doel (arbeidsinschakeling) te bereiken. Dat de commissie daarbij maatwerk dient te leveren, betekent echter niet dat de commissie daarbij rekening kan en moet houden met de voorkeuren van appellant. Appellant heeft zijn standpunt, dat hij ziek wordt dan wel klachten krijgt als hij buitenwerkzaamheden dient te verrichten, niet aannemelijk gemaakt dan wel onderbouwd met bijvoorbeeld medische stukken. De in bezwaar ingediende informatie van de huisarts en de afsprakenkaart bij de fysiotherapeut zijn hiervoor onvoldoende. De rechtbank heeft verder van belang geacht dat de commissie ter zitting heeft verklaard dat binnen het leerwerktraject van project Liesbos verschillende werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd, die niet per se zwaar lichamelijk zijn.
3. In hoger beroep heeft appellant verwezen naar wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Appellant heeft - samengevat - aangevoerd dat de opgelegde maatregel disproportioneel en onredelijk is nu het leerwerktraject niet in samenspraak met appellant tot stand is gekomen en appellant vanwege medische redenen niet in staat is buitenwerk of grondwerk te verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormen in essentie een herhaling van wat hij reeds in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen reden aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Door op 16 mei 2014 zonder gegronde reden niet te verschijnen op de leerwerkplek, heeft appellant niet voldaan aan de ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB op hem rustende arbeidsverplichtingen. Niet kan worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De commissie was dan ook gehouden met toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WWB de bijstand te verlagen. Deze verlaging is in overeenstemming met de Maatregelen- en handhavingsverordening WWB Breda 2013.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.M.C. de Vries

IJ