ECLI:NL:CRVB:2016:242
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging Wsw-indicatie en beoordeling van begeleidingseisen voor appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds 1 maart 1976 werkzaam is in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw), heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij tot de doelgroep van de Wsw behoort en dat zij met de juiste begeleiding in staat is om arbeid te verrichten. Het Uwv had eerder besloten dat appellante niet langer tot de Wsw-doelgroep behoort en geen Wsw-indicatie krijgt. Dit besluit was door de rechtbank Zeeland-West-Brabant in een eerdere uitspraak bevestigd.
De Raad heeft in zijn overwegingen gekeken naar de medische rapportages en adviezen die zijn ingediend, waaronder een advies van een psycholoog en een arbeidsdeskundig onderzoek. De Raad concludeert dat de mate van begeleiding die appellante nodig heeft, niet kan worden geboden binnen de kaders van de Wsw. De Raad heeft vastgesteld dat appellante meer begeleiding nodig heeft dan de maximaal toegestane vijftien procent van de arbeidstijd, zoals vastgelegd in het beslisschema van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening.
De Raad heeft ook de externe factoren die appellante heeft genoemd, zoals het overlijden van haar moeder en vermeende tekortkomingen in de begeleiding, in overweging genomen. Echter, de Raad ziet onvoldoende aanleiding om te oordelen dat appellante zonder deze externe factoren aan de criteria van de Wsw kan voldoen. Daarom heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.