ECLI:NL:CRVB:2016:2416
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV van 20 oktober 2014, waarin zijn aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten werd afgewezen. In de rechtsmiddelenclausule van dit besluit stond dat bezwaar vóór 2 december 2014 ingediend moest worden. Appellant heeft op 8 december 2014 bezwaar gemaakt, maar dit werd door het UWV niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend.
De rechtbank oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij het bezwaarschrift tijdig had verzonden. Appellant stelde dat hij op 1 december 2014 een pro forma bezwaarschrift per fax had verzonden, maar de rechtbank vond dit niet geloofwaardig. Tijdens de zitting in hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de termijn voor het indienen van bezwaar was verstreken. De Raad bevestigde dat er geen reden was om aan te nemen dat het besluit van 20 oktober 2014 pas na 21 oktober 2014 was verzonden.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 juni 2016.