ECLI:NL:CRVB:2016:2407

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
15/7252 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Den Haag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellanten, de erven van [betrokkene], hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 september 2015, waarin het verzet van betrokkene tegen een eerdere uitspraak ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad oordeelt dat de aangevallen uitspraak een uitspraak is als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb. Dit betekent dat er geen mogelijkheid is om het wettelijk appèlverbod te doorbreken, tenzij er sprake is van ernstige schendingen van de procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De Raad concludeert dat de appellanten niet voldoende hebben aangetoond dat er sprake was van een dergelijke schending. De Raad verklaart zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep en wijst erop dat de griffier het betaalde griffierecht aan de appellanten terugbetaalt.

Uitspraak

15/7252 AWBZ
Datum uitspraak: 22 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 september 2015, 14/10097 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene] te [woonplaats] (appellanten)
Centrum indicatiestelling zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft laten weten geen verweerschrift in te dienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016. Namens appellanten is verschenen [A.] . CIZ heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij uitspraak van 5 februari 2013, 12/7564, heeft de rechtbank Den Haag het beroep van [betrokkene] (betrokkene) tegen een beslissing op bezwaar van 21 juni 2012 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar tegen een primair besluit van
31 januari 2012 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze niet-ontvankelijkverklaring in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar. Deze uitspraak berust op de overwegingen dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat betrokkene niet in verzuim is geweest. De uitspraak van 5 februari 2013 is gedaan onder toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.2.
Bij uitspraak van 28 november 2013, 12/7564, heeft de rechtbank Den Haag het verzet van betrokkene tegen de uitspraak van 5 februari 2013 ongegrond verklaard. De uitspraak van 28 november 2013 is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb.
1.3.
Bij uitspraak van 10 april 2015, 14/10097, heeft de rechtbank Den Haag het verzoek van betrokkene om herziening van de uitspraak van 28 november 2013 afgewezen. De uitspraak van 10 april 2015 is gedaan onder toepassing van artikel 8:54 van de Awb.
1.4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzet van appellanten tegen de uitspraak van 10 april 2015 ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb.
2. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte hun verzoek heeft afgewezen om de behandeling ter zitting uit te stellen. Appellanten betogen dat zij zich niet voldoende hebben kunnen voorbereiden op de behandeling ter zitting.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
De aangevallen uitspraak is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb. Op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb kan tegen een dergelijke uitspraak geen hoger beroep worden ingesteld. In deze zaak ligt de vraag voor of dit wettelijk appèlverbod buiten toepassing moet blijven.
3.2.
Voor een doorbreking van een wettelijk appèlverbod kan aanleiding zijn indien sprake is van een zodanig ernstige schending van de eisen van een goede procesorde of van fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk en onafhankelijk proces geen sprake is. In wat appellanten hebben aangevoerd, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat daarvan sprake is geweest. De omstandigheid dat het verzoek van appellanten niet is ingewilligd om de behandeling ter zitting van de rechtbank uit te stellen, betekent niet dat de fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden. Daarbij is van belang dat [A.] namens appellanten, ondanks het verzoek om uitstel, wel bij de behandeling ter zitting aanwezig is geweest en dat de in die procedure aan de orde zijnde rechtsvraag niet dermate uitgebreid en ingewikkeld was dat van een deugdelijke voorbereiding geen sprake kon zijn.
3.3.
Ook kan grond bestaan voor doorbreking van het wettelijk appèlverbod indien de rechtbank is getreden buiten de reikwijdte van de bevoegdheid waarvan de aanwending van het hoger beroep is uitgezonderd. Ook deze uitzondering doet zich hier niet voor.
3.4.
Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat er geen grond is om het wettelijk appèlverbod buiten toepassing te laten, zodat de Raad zich onbevoegd dient te verklaren om kennis te nemen van het ingestelde hoger beroep. Dit betekent dat de Raad geen inhoudelijk oordeel mag geven over al hetgeen appellanten hebben gesteld omtrent de uitleg van het begrip week in de Awb.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart zich onbevoegd;
  • bepaalt dat de griffier van de Raad het betaalde griffierecht van € 123,- aan appellanten terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.W.L. van der Loo

UM