ECLI:NL:CRVB:2016:2406

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
14/6291 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake AWBZ zonder nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 24 september 2014. De verzoekers, de erven van [betrokkene] te [woonplaats], vroegen om herziening van de uitspraak ECLI:NL:CRVB:2014:3125, omdat zij van mening waren dat de bezwaartermijn op een andere wijze moest worden berekend. De Centrale Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om de eerdere uitspraak te herzien. De Raad benadrukte dat voor herziening van een onherroepelijke uitspraak feiten en omstandigheden moeten worden aangedragen die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden en die niet eerder bekend waren. De verzoekers konden niet aantonen dat hun argumenten, die betrekking hadden op de berekening van de bezwaartermijn, voldoende nieuw of relevant waren om tot een andere uitspraak te komen. Het verzoek om herziening werd dan ook afgewezen. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

14/6291 AWBZ
Datum uitspraak: 22 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van
24 september 2014, 14/295 AWBZ-V
Partijen:
de erven van [betrokkene] te [woonplaats] (verzoekers)
Centrum indicatiestelling zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Verzoekers hebben bij een op 9 november 2014 door de Raad ontvangen bericht verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3125.
CIZ heeft geen reactie gegeven op het verzoek.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016. Namens verzoekers is verschenen [A.]. CIZ heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij uitspraak van 5 februari 2013, 12/7564, heeft de rechtbank Den Haag het beroep van [betrokkene] (betrokkene) tegen een beslissing op bezwaar van 21 juni 2012 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar tegen een primair besluit van
31 januari 2012 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze niet-ontvankelijkverklaring in de plaats treedt van de vernietigde beslissing op bezwaar. Deze uitspraak berust op de overwegingen dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat betrokkene niet in verzuim is geweest. De uitspraak van 5 februari 2013 is gedaan onder toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.2.
Bij uitspraak van 28 november 2013, 12/7564, heeft de rechtbank Den Haag het verzet van betrokkene tegen de uitspraak van 5 februari 2013 ongegrond verklaard. De uitspraak van 28 november 2013 is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb.
1.3.
Bij uitspraak van 28 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1050, heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het hoger beroep van betrokkene tegen de uitspraak van 28 november 2013. Deze uitspraak berust op de overweging dat ingevolge artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld. De uitspraak van 28 maart 2014 is gedaan onder toepassing van artikelen 8:54 en 8:108 van de Awb.
1.4.
Bij uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3125, de uitspraak waarvan herziening is verzocht, heeft de Raad het verzet van betrokkene tegen de uitspraak van
28 maart 2014 ongegrond verklaard. Deze uitspraak berust op de overweging dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven om het verbod van hoger beroep te doorbreken.
2. Verzoekers hebben in hun verzoek – samengevat en onder verwijzing naar onder meer de Metrologiewet – aangevoerd dat de bezwaartermijn op een andere wijze moet worden berekend. Indien de bezwaartermijn op de door verzoekers voorgestane wijze wordt berekend, is het bezwaar tegen het primaire besluit van 31 januari 2012 wel tijdig ingesteld.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Van degene die om herziening van een uitspraak vraagt, mag volgens vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 2 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1702) worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een verzoek om herziening wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan één jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nova dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
3.3.
In het onderhavige geval is het verzoek om herziening niet als onredelijk laat aan te merken.
3.4.
De gronden die verzoekers aan hun verzoek ten grondslag hebben gelegd, hebben betrekking op de inhoud van het geschil. Verzoekers beogen met hun gronden opnieuw aan te tonen dat hetgeen bij de rechtbank is aangevoerd ten onrechte niet tot succes heeft geleid. Deze gronden zijn – kort samengevat – ontleend aan naar de opvatting van verzoekers reeds langer bestaande inzichten omtrent de berekening van de precieze lengte van termijnen. Nog daargelaten dat dit geen gronden zijn als bedoeld in 3.1, gaan deze gronden eraan voorbij dat aan de orde is de vraag of op basis van de in 3.1 bedoelde feiten en omstandigheden aanleiding bestaat een uitspraak te herzien waarin geen aanleiding is gezien om het verbod van hoger beroep te doorbreken. Het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.W.L. van der Loo

UM