ECLI:NL:CRVB:2016:2403
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van het ouderdomspensioen en de gevolgen van het niet indienen van een bezwaarschrift
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen van appellant, geboren op 12 juli 1935. Appellant had in 2002 een ouderdomspensioen toegekend gekregen door de Sociale verzekeringsbank (Svb), waarbij een korting van 98% was toegepast omdat hij gedurende 49 jaar niet verzekerd was geweest voor de AOW. Appellant heeft echter in maart 2013 verzocht om herziening van dit besluit, omdat hij van mening was dat hij langer verzekerd was geweest dan de Svb had aangenomen.
De Svb heeft in augustus 2013 de korting op het ouderdomspensioen verlaagd tot 84%, maar appellant maakte bezwaar tegen dit besluit. De Svb verklaarde het bezwaar gedeeltelijk gegrond, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij volhield dat de herziening van zijn pensioen met terugwerkende kracht tot juli 2000 moest plaatsvinden, in plaats van maart 2008.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb beleidsregels had ontwikkeld voor het herzien van onmiskenbaar onjuiste besluiten. De Raad bevestigde dat de Svb het besluit van 2002 als onjuist had erkend, maar dat de terugwerkende kracht van de herziening beperkt was tot vijf jaar, omdat de onjuistheid het gevolg was van een fout van de Svb. De Raad oordeelde dat de gevolgen van het niet indienen van een bezwaarschrift gedeeltelijk voor rekening van appellant kwamen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.