ECLI:NL:CRVB:2016:2392
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid voor WIA-uitkering na ziekteverzuim
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die zich op 20 april 2012 ziek meldde met rugklachten, had op 27 januari 2014 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv concludeerde echter dat appellant per 18 april 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat hij in staat was om zijn eigen werk als productiemedewerker en andere functies te vervullen. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt.
De rechtbank oordeelde dat het medische onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had zowel eigen onderzoek gedaan als dossierstudie verricht, en had informatie ingewonnen bij de huisarts en psycholoog. De rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen over de belastbaarheid van appellant. Appellant had geen medische gegevens overgelegd die zijn standpunt konden onderbouwen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat deze gronden niet konden slagen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant in staat was tot het verrichten van de maatgevende arbeid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.