ECLI:NL:CRVB:2016:2391

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
15/3057 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om langer door te mogen werken na het bereiken van de 55-jarige leeftijd door ambtenaar bij Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, werkzaam bij de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, had verzocht om langer door te mogen werken na het bereiken van de 55-jarige leeftijd. Dit verzoek werd afgewezen door het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio, die stelde dat er geen personeelstekort was en dat de bezetting stabiel was. De appellant betoogde dat het beleid van de Veiligheidsregio niet op hem van toepassing was en dat er wel degelijk een personeelstekort was. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het dienstbelang zwaarder weegt dan de individuele belangen van de ambtenaar, en dat het dagelijks bestuur voldoende had onderbouwd dat er geen personeelstekort was ten tijde van de aanvraag. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

15/3057 AW
Datum uitspraak: 23 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 maart 2015, 14/6178 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. ten Broek hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ten Broek. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.L.H.E. van de Watering en M. van IJzendoorn.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam als [naam functie] bij de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR). Per 1 januari 2006 is het Functioneel Leeftijdsontslag (FLO) afgeschaft voor brandweer- en ambulancepersoneel en vervangen door het Besluit Bezwarende Functie Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (BBF). Appellant behoorde tot de groep van ambtenaren met een bezwarende functie geboren na 1949 met minder dan
twintig dienstjaren.
1.2.
In november 2011 heeft de directie van de VRR besloten om verzoeken om door te werken na het bereiken van de 55-jarige leeftijd niet te honoreren. Vanwege een tijdelijk tekort aan [functie] heeft de directie van de VRR op 17 juli 2012 de mogelijkheid om bij te tekenen opengesteld voor [naam functie], van wie het dienstverband in 2012 als gevolg van FLO-ontslag eindigt. De mogelijkheid tot bijtekenen is in oktober 2012 verlengd tot 1 juli 2013.
1.3.
Bij brief van 29 april 2013 heeft appellant verzocht om langer door te mogen werken na het bereiken van de 55-jarige leeftijd op 24 december 2014. Bij besluit van 24 september 2013 heeft het dagelijks bestuur dit verzoek afgewezen op de grond dat de gewenste bezetting stabiel is en de noodzaak tot inzet van extra personeel is vervallen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het dagelijks bestuur heeft bij besluit van 29 november 2013 aan appellant met ingang van 1 januari 2014 gedurende een jaar gedeeltelijk buitengewoon bezoldigd verlof verleend, wat betekent dat hij 50% werkt en 90% van de voor hem geldende bezoldiging ontvangt. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 24 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij, kort samengevat, overwogen dat het bepaalde in artikel 9b:26, vijfde lid, van het BBF zich er niet tegen verzet dat het dagelijks bestuur bij inwilliging van een verzoek om (volledig) door te mogen werken na het bereiken van de 55-jarige leeftijd het dienstbelang zwaarder laat wegen dan de individuele belangen van het beroepsbrandweerpersoneel en dus een beleid voert waarbij deze verzoeken in beginsel worden afgewezen. Het handboek “Het FLO-overgangsrecht” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de brief van de Centrale Ondernemingsraad VRR van 18 juli 2013 bieden volgens de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. Het dagelijks bestuur heeft voorts voldoende onderbouwd dat het dienstbelang in de weg staat aan inwilliging van het verzoek.
3. Appellant heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 9b:26, eerste lid, van het BBF gaat de ambtenaar met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt 50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur werken tegen doorbetaling van 90% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. Artikel 9b:26, vijfde lid, van het BBF bepaalt dat de ambtenaar, voor zover het dienstbelang dit toelaat het in het eerste lid bedoelde moment later kan laten ingaan, telkens met een periode van een jaar.
4.2.
Omdat artikel 9b:26, vijfde lid, van het BBF een uitzondering is op de hoofdregel, is het dienstbelang bepalend. Het betoog van appellant, dat een verzoek om te mogen doorwerken in beginsel steeds moet worden toegewezen op grond van het individueel belang, kan reeds hierom niet slagen.
4.3.
Appellant heeft voorts betoogd dat het dagelijks bestuur, hoewel het onder 1.2 vermelde beleid gezien zijn leeftijd niet op hem van toepassing was, zijn verzoek had moeten honoreren omdat ook in 2014 sprake was van een personeelstekort en de bezetting niet stabiel was. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft appellant onder meer verwezen naar de door hem in geding gebrachte roosters.
4.4.
Het dagelijks bestuur heeft deze stelling weersproken en betoogd dat ten tijde van de aanvraag geen sprake was van een personeelstekort. Daartoe is onder meer aangevoerd dat er weliswaar een tekort was van ongeveer tien fte op 350 fte, maar dat die ruimte nodig was om de meer dan 300 leden van de vrijwillige brandweer te kunnen inzetten. Wegens een tekort aan duikers binnen de formatie brandwachten is de vrijgekomen formatieruimte opgevuld met nieuwe medewerkers die op termijn tevens als duiker kunnen worden ingezet. Die werving had in 2014 al plaatsgevonden, maar de kandidaten konden pas worden ingezet na het voltooien van hun opleiding. Het dagelijks bestuur heeft betoogd dat het rooster op zichzelf geen aanwijzing kan opleveren voor een tekort of overschot, omdat per kazerne wordt geroosterd. Bij de beoordeling van het totaal van de kazernes blijkt vervolgens dat tekorten en overschotten gelijkelijk zijn verdeeld, zodat er per saldo geen sprake is van een personeelstekort. Met het voorgaande heeft het dagelijks bestuur aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de aanvraag van appellant, anders dan hij heeft betoogd, geen sprake was van een personeelstekort en instabiele bezetting. Deze beroepsgrond treft geen doel.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en M.C.D. Embregts en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2016.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) A.M.C. de Vries

IJ