ECLI:NL:CRVB:2016:2377

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
23 juni 2016
Zaaknummer
14/5514 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen inkomsten uit verkoop via Marktplaats

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 5 april 2011 bijstand ontving op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante kleding verkocht via Marktplaats.nl, heeft de gemeente Eindhoven een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante vanaf 22 mei 2011 regelmatig kleding en andere goederen verkocht, wat resulteerde in 2.484 advertenties tot 27 februari 2013. De gemeente heeft daarop de bijstand van appellante per 25 maart 2013 opgeschort en later ingetrokken, omdat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden door deze verkoopactiviteiten niet te melden.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij geen inkomsten uit de verkoop heeft gegenereerd, omdat de opbrengsten direct naar haar nicht gingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellante, gezien de omvang en regelmaat van de verkoopactiviteiten, had moeten begrijpen dat deze van invloed konden zijn op haar recht op bijstand. De Raad bevestigt dat de schending van de inlichtingenverplichting een grond vormt voor intrekking van de bijstand, en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht had op bijstand gedurende de betreffende periode.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 juni 2016.

Uitspraak

14/5514 WWB
Datum uitspraak: 7 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 augustus 2014, 13/5449 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. N.M.H.A. van Hirtum.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 5 april 2011 bijstand ingevolge de Wet Werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante onder de naam [naam 1] kleding zou verkopen via Marktplaats hebben toezichthouders, werkzaam bij de sector Werk van de gemeente Eindhoven, een nader onderzoek naar het recht op bijstand van appellante ingesteld. De toezichthouders hebben onder meer dossieronderzoek en onderzoek op internet verricht, gegevens van Marktplaats.nl gevorderd en op 11 maart 2013 een onaangekondigd huisbezoek afgelegd en stukken van appellante opgevraagd. De toezichthouders hebben de bevindingen van het onderzoek neergelegd in een op ambtsbelofte opgemaakt rapport van
17 april 2013.
1.3.
Nadat appellante niet alle bij brief van 11 maart 2013 van haar gevraagde stukken binnen de gegeven termijn had overgelegd, heeft het college het recht op bijstand van appellante met ingang van 25 maart 2013 opgeschort op grond van artikel 54, eerste lid, van de WWB. De uitkering is vanaf 1 maart 2013 niet uitbetaald.
1.4.
Uit het in 1.2 genoemde onderzoek van de toezichthouders blijkt het volgende. Appellante bood vanaf 22 mei 2011 op Marktplaats.nl onder de naam [naam 2] kleding en andere goederen aan. In de periode tot aan 27 februari 2013 heeft zij 2.484 advertenties geplaatst. Bij het huisbezoek hebben de toezichthouders vastgesteld dat op zolder drie rekken met kleding en kleerhangers stonden. In een slaapkamer wordt een wand volledig in beslag genomen door een kledingkast die geheel vol hing met dameskleding, met onder andere een kledingstuk dat ook in een advertentie op Marktplaats.nl werd aangeboden.
1.5.
De bevindingen van het onderzoek vormden voor het college aanleiding om bij besluit van 10 april 2013 de bijstand van appellante vanaf 22 mei 2011 in te trekken op grond van artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB. Bij besluit van 17 april 2013 heeft het college de over de periode van 22 mei 2011 tot 1 maart 2013 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 24.493,65 van appellante teruggevorderd.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 18 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het college de besluiten van 10 april 2013 en 17 april 2013 gehandhaafd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door bij het college geen melding te maken van haar in- en verkoopactiviteiten op Marktplaats.nl en dat in verband daarmee het recht op bijstand over de periode van 22 mei 2011 tot en met 10 april 2013 niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellante aangevoerd dat zij kleding voor haar nicht [M] (M) verkocht en dat de opbrengst van de verkoop direct aan M of de vader van M werd uitbetaald. Nu appellante geen inkomsten met de verkoop heeft gegenereerd hoefde zij van de verkoop geen melding te maken, zodat geen grond bestond voor het intrekken en terugvorderen van de bijstand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 22 mei 2011 tot en met 10 april 2013.
4.2.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.3.
Door appellante wordt niet betwist dat zij kleding en andere goederen heeft verkocht via Marktplaats.nl. Het betoog van appellante dat zij hiervan geen opgave hoefde te doen omdat zij hiermee niets zou hebben verdiend, slaagt niet. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP8124) is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van de daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandverlenend orgaan. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan. Van incidentele verkoop van kleding is in het geval van appellante echter geen sprake. Dat deels sprake is van herhaalde advertenties maakt, gelet op het aantal, niet dat het gaat om incidentele in- en verkoop. Gelet op de aard, de omvang en regelmaat van de verkoopactiviteiten had het appellante redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat die activiteiten van invloed konden zijn op het recht op bijstand en dat zij deze dus onverwijld uit eigen beweging had moeten melden. De gestelde omstandigheid dat de opbrengst van de verkoop niet voor appellante was bestemd doet er niet aan af dat het verrichten van verkoopactiviteiten van deze omvang en de bestemming van de opbrengst van die activiteiten bij het college moet worden gemeld.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Schending van de inlichtingenverplichting levert een grond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.5.
Appellante heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Appellante heeft van de in- en verkoop geen deugdelijke administratie of boekhouding bijgehouden. Ter onderbouwing van haar stelling dat zij geen inkomsten uit de verkoop heeft genoten heeft appellante afschriften van bankrekeningen van haar nicht M en de vader van M overgelegd. Op deze afschriften zijn niet alle bij- en afschrijvingen en pinopnames van die bankrekeningen te zien, maar uitsluitend (ruim 500) bijschrijvingen in verband met de verkoop van kleding. Uit de afschriften blijkt dus niet dat de door appellante verkochte goederen zijn aangeschaft door M. Hoewel appellante heeft verklaard dat zij zelf de verzending van kleding verzorgde, is niet duidelijk hoe de verzendkosten zijn betaald. Ter zitting heeft appellante weliswaar verklaard dat M gefrankeerde enveloppen aan haar ter beschikking stelde, maar een onderbouwing voor deze stelling ontbreekt. Voorts sluit het overzicht van de bijschrijvingen op de rekeningen van M en haar vader niet uit dat daarvan een contante geldstroom van M of haar vader naar appellante liep. Ten slotte is van belang dat uit de betalingsoverzichten niet volgt dat kleding door de kopers uitsluitend via bankoverschrijvingen werd betaald en niet via contante betaling. Dit klemt temeer, nu het aantal advertenties het aantal bijschrijvingen verre overschrijdt.
4.6.
Tegen de terugvordering zijn geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en H.C.P. Venema en
J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C.A.W. Zijlstra

IJ