ECLI:NL:CRVB:2016:2373
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot beslaglegging op bijstandsinkomen
In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin zijn bezwaar tegen inhoudingen op zijn bijstandsuitkering werd afgewezen. Verzoeker ontvangt bijstand op basis van de Participatiewet, maar er zijn al jarenlang inhoudingen op zijn uitkering ten behoeve van diverse beslagleggers. In 2015 heeft de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders beslag gelegd op zijn inkomen, wat leidde tot een inhouding van zijn vakantiegeld. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze inhoudingen, maar het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor eerdere perioden en ongegrond verklaard voor de inhoudingen van april en mei 2015.
Verzoeker heeft vervolgens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat hij van mening is dat zijn inkomen onder de beslagvrije voet ligt en dat het college ten onrechte zijn vakantiegeld heeft ingehouden. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet voldoende heeft aangetoond dat zijn financiële situatie acuut problematisch is en dat er geen onomkeerbare situatie dreigt. Bovendien is het verzoek om een voorlopige voorziening niet bedoeld om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat er een spoedeisend belang was bij het treffen van de gevraagde voorziening. De uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2016.