Uitspraak
OVERWEGINGEN
Amsterdam opgegeven.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, een dakloze man, had op 16 augustus 2013 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij gaf aan op verschillende adressen in Amsterdam te verblijven, maar zijn aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college stelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant op de opgegeven adressen niet werd aangetroffen en dat de verklaringen van de hoofdbewoners niet overeenkwamen met de opgaven van appellant. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Raad deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn feitelijke verblijfplaats en dat hij niet voldeed aan de wettelijke verplichtingen die aan de bijstandsaanvraag verbonden zijn.
De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van controleerbare gegevens door aanvragers van bijstand, vooral in situaties van dakloosheid. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag door het college terecht was en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.