In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van een ambtenaar, werkzaam als Consulent inkomen bij de gemeente Emmen. De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Emmen beperkt was tot de gronden van de appellant, aangezien de betrokkene geen incidenteel hoger beroep had ingesteld. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat er aanwijzingen waren voor een mogelijke medische oorzaak van het onvoldoende functioneren van de betrokkene. De rechtbank had vastgesteld dat de betrokkene per 1 mei 2013 ongeschikt was voor zijn functie, maar dat er gerede twijfel bestond of deze ongeschiktheid niet voortkwam uit een ziekte of gebrek. De Raad benadrukte dat het bestuursorgaan gehouden was om medisch advies in te winnen over de vraag of de ongeschiktheid van de betrokkene op die datum (mede) voortvloeide uit een ziekte of gebrek. De Raad oordeelde dat het ontslag van de betrokkene op andere dan medische gronden gehandhaafd kon worden, omdat de betrokkene geen medewerking had verleend aan het verkrijgen van relevante medische informatie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep werden toegewezen.