ECLI:NL:CRVB:2016:2355

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
15/5625 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking bijstandsuitkering op basis van niet reageren op uitnodigingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en werd door het college uitgenodigd voor een vrijwilligersmarkt, waarbij zij verplicht was om te verschijnen. Appellante is echter zonder bericht niet verschenen. Hierop heeft het college haar een maatregel opgelegd wegens het niet meewerken aan een onderzoek naar haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Appellante heeft vervolgens niet gereageerd op meerdere uitnodigingen van het college, wat leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen de intrekking ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat het college bevoegd was om een rechtmatigheidsonderzoek in te stellen naar de woonsituatie van appellante. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij vanwege haar genderidentiteits- en angststoornis niet heeft gereageerd op de brieven van het college. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante niet heeft aangetoond dat zij niet in staat was om te reageren op de uitnodigingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat het college terecht heeft geconcludeerd dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, gezien het ontbreken van medewerking van appellante.

De uitspraak is gedaan door M. Hillen, met R.G. van den Berg als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2016.

Uitspraak

15/5625 WWB
Datum uitspraak: 21 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juli 2015, 14/6279 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.R. de Kok, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Kok. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. Yaman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij brief van 2 januari 2014 heeft het college appellante in het kader van de tegenprestatie, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder c, van de WWB, uitgenodigd voor een vrijwilligersmarkt, waarbij is meegedeeld dat appellante verplicht is te komen. Appellante is echter zonder bericht niet verschenen op de vrijwilligersmarkt. Naar aanleiding daarvan heeft het college appellante, bij aangetekend verzonden brief van 3 februari 2014, meegedeeld voornemens te zijn een maatregel op te leggen en haar uitgenodigd voor een gesprek hierover, waarvoor zij binnen tien werkdagen een afspraak moest maken. Het college heeft, toen bleek dat appellante deze brief niet had afgehaald bij de postbezorger, navraag gedaan bij het Lokale Zorg Netwerk, waaruit naar voren kwam dat de politie bij het huis van appellante is geweest en dat buren haar voor het laatst hebben gezien en gesproken voor de zomer van 2013. Bij besluit van 13 maart 2014 heeft het college appellante een maatregel van 100% gedurende één maand opgelegd wegens het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, op de grond dat zij niet had gereageerd op uitnodigingen van de gemeente Rotterdam.
1.3.
Vervolgens heeft het college appellante, bij aangetekend verzonden brief van 13 maart 2014, uitgenodigd voor een gesprek op 19 maart 2014 in verband met een rechtmatigheidsonderzoek. Op dit gesprek is appellante niet verschenen
.Bij besluit van
19 maart 2014 heeft het college de bijstand opgeschort met ingang van 13 februari 2014
(lees: 13 maart 2014)
.Het college heeft hierbij meegedeeld dat appellante voor herstel van haar uitkering binnen 10 dagen na dagtekening van de brief contact diende op te nemen met haar klantmanager. Appellante heeft op deze brief evenmin gereageerd
.In vervolg hierop heeft het college bij besluit van 16 mei 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
1 augustus 2014 (bestreden besluit), de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van
1 maart 2014. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante niet heeft gereageerd op de uitnodiging van 13 maart 2014 en evenmin op het besluit van 19 maart 2014. Hierdoor kan het college het recht op bijstand niet vaststellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat gelet op het feit dat appellante niet reageerde op uitnodigingen in het kader van de arbeidsinschakeling, een huisbezoek niet kon plaatsvinden en de buren hadden laten weten dat zij appellante al lang niet meer gezien of gesproken hadden, voldoende aanleiding bestond voor een rechtmatigheidsonderzoek naar de woonsituatie van appellante. Niet in geschil is dat appellante niet heeft gereageerd op de uitnodigingen van het college. De moeilijke situatie waarin zij verkeerde, ontsloeg appellante niet van de verplichting medewerking te verlenen. Appellante heeft geen medische verklaringen in het geding gebracht waaruit kan worden opgemaakt dat zij destijds, gelet op haar medische/psychische gesteldheid, niet in staat moet worden geacht om te reageren op de uitnodigingen van het college.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan appellante heeft aangevoerd was het college bevoegd een rechtmatigheidsonderzoek te doen naar haar woonsituatie. Op grond van artikel 53a van de WWB is het college bevoegd om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van bijstand. Los van wat appellante naar voren heeft gebracht over de omstandigheden die hebben geleid tot het onderzoek, geldt dat deze bevoegdheid steeds en spontaan kan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en dat daartoe geen voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is. Zie de uitspraak van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1231.
4.2.
Appellante heeft voorts aangevoerd dat zij vanwege haar genderidentiteits- en angststoornis niet heeft gereageerd op de brieven van het college. Het college was hiervan op de hoogte en had hier rekening mee moeten houden. De rechtbank is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat appellante niet heeft voldaan aan haar medewerkingsverplichting, want appellante had de gevraagde informatie aan het college willen verstrekken als de brieven haar hadden bereikt. Dit betoog slaagt niet. Appellante stelt dat de aangetekend verzonden brieven van het college haar niet hebben bereikt, maar dat komt omdat zij deze niet heeft opgehaald. Het ligt op de weg van appellante om voorzieningen te treffen dat haar post wordt opgehaald en behandeld, bijvoorbeeld door inschakeling van een derde, indien zij daartoe zelf niet in staat is. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft appellante geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij niet in staat was te reageren op post of om derden in te schakelen om haar hiermee te helpen.
4.3.
Gelet op het achterwege blijven van een reactie op de oproepen heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2016.
(getekend) M. Hillen
De griffier is niet in staat te ondertekenen
sg