ECLI:NL:CRVB:2016:2329

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
15-1786 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding van kosten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank oordeelde dat de kosten die appellant in bezwaar heeft gemaakt niet voor vergoeding in aanmerking komen. Appellant had op 7 december 2012 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse weigerde deze tegemoetkoming, omdat de aangeboden woning niet voldeed aan de eisen. Appellant maakte bezwaar, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. In beroep bij de rechtbank werd het onderzoek geschorst om een deskundigenrapport op te vragen. De rechtbank oordeelde uiteindelijk dat de kosten in bezwaar niet vergoed konden worden, omdat appellant relevante medische stukken pas in de bezwaarprocedure had ingediend.

Appellant ging in hoger beroep en betwistte de interpretatie van de rechtbank van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hij stelde dat de bezwaarprocedure noodzakelijk was en dat de gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking moesten komen. Het college voerde aan dat de rechtbank een kennelijke verschrijving had gemaakt in haar uitspraak. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de kosten in bezwaar niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat appellant niet tijdig de relevante stukken had ingediend. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/1786 WMO
Datum uitspraak: 22 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
4 februari 2015, 13/4676 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.T. Meijhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016. Appellant en zijn advocaat zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
L.J. Makkinga.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 7 december 2012 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten aangevraagd.
1.2.
Het college heeft appellant bij besluit van 12 december 2012 een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten geweigerd. Weliswaar is appellant adequaat geholpen met een verhuizing, maar de door hem geaccepteerde woning aan de [adres] voldoet niet aan het pakket van eisen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 27 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de woning aan de [adres] voor appellant niet geschikt is wegens de aanwezigheid van een binnentrap. Appellant komt dus niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten. Tegen dat besluit heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4.
In beroep heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat Salude Deskundige Dienst (Salude) onderzoekt of de woning aan de [adres] voor appellant geschikt is. Salude heeft in een rapport van 25 maart 2013 het advies gegeven dat de woning aan de [adres] geschikt is en dat de binnentrap in die woning geen probleem is.
1.5.
Het college heeft in een brief van 8 april 2014 aan de rechtbank laten weten dat hij op basis van het medische advies van Salude overgaat tot uitbetaling aan appellant van de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten tot een bedrag van € 3.404,-.
1.6.
Appellant heeft in een brief van 23 april 2014 het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht het college te veroordelen in de kosten in bezwaar en de proceskosten in beroep.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het college op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) veroordeeld in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 974,-. Voor vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten ziet de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, geen aanleiding. De rechtbank overweegt daartoe dat appellant enkele relevante medische stukken pas in de bezwaarprocedure heeft ingediend.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak artikel 7:15, tweede lid, van de Awb onjuist interpreteert. De rechtbank heeft niet overwogen welke stukken pas in de bezwaarprocedure zijn ingediend en waarom appellant die stukken eerder had moeten indienen en op welk moment. Evenmin heeft de rechtbank duidelijk gemaakt dat de kosten in bezwaar redelijkerwijs niet gemaakt hadden moeten worden. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de bezwaarprocedure noodzakelijk is geweest en dat de gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
3.2.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangevallen uitspraak een kennelijke verschrijving bevat. Volgens het college heeft de rechtbank bedoeld dat appellant enkele relevante medische stukken pas in de beroepsprocedure heeft ingediend, in plaats van in de bezwaarprocedure. Deze stukken betreffen de medische brieven die appellant ter bestudering heeft overgelegd aan de arts van Salude. Met inachtneming hiervan heeft de rechtbank volgens het college op correcte wijze toepassing gegeven aan artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb bepaalt, voor zover in dit geval van belang, dat de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing.
Artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb bepaalt, voor zover in dit geval van belang, dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten kan worden veroordeeld.
4.2.
Ten tijde van het primaire besluit beschikte het college over de volgende medische informatie:
- een brief van fysiotherapeut S. de Vos van 31 mei 2010, waarin onder meer is vermeld dat appellant een aantal keer is gezien in verband met draaiduizeligheid en dat deze klachten na drie behandelingen ongewijzigd zijn;
- een brief van fysiotherapeut S. van Deelen van 27 juli 2011, waarin onder meer is vermeld dat appellant klachten van duizeligheid blijft houden;
- een brief van huisarts F.J. Hiemstra (huisarts) van 23 augustus 2011, waarin hij verzoekt een benedenwoning te indiceren voor appellant, omdat het traplopen hem zwaar valt wegens chronische vermoeidheidsklachten;
- een brief van E. van Dijk, behandelaar van appellant bij MoleMann mental health, van 31 januari 2012, waarin onder meer is vermeld dat appellant niet meer in staat is tot traplopen.
Verder heeft appellant in zijn aanvraag om een urgentieverklaring te kennen gegeven dat hij veel last heeft van duizelingen en dat traplopen zijn situatie verergert en heeft hij ook op het zogenaamde ‘aanvraagformulier medische beoordeling’ in het kader van de urgentieverklaring ingevuld dat hij lijdt aan duizelingen en dat hij als gevolg daarvan belemmeringen ondervindt bij het traplopen. De GGD Rotterdam-Rijnmond heeft in de adviesbrief van 29 november 2011 onder meer vermeld dat appellant forse belemmeringen en valneiging ondervindt bij het traplopen en dat, gelet hierop, traplopen niet als veilig is te beschouwen. De GGD heeft dan ook geadviseerd appellant in aanmerking te laten komen voor een gelijkvloerse woning op de begane grond.
4.3.
Het college heeft op basis van de onder 4.2 door appellant ingebrachte medische informatie kunnen concluderen dat de woning aan de [adres] voor hem niet geschikt is, omdat deze een binnentrap bevat. Eerst in beroep heeft appellant andersluidende medische informatie overgelegd. Hij heeft een brief van zijn huisarts van 10 december 2013 overgelegd waarin is vermeld dat een buitentrap problemen kan geven in combinatie met vochtig en mistig weer en dat af en toe een binnentrap oplopen naar de slaapkamer hem geen probleem lijkt. Ook heeft appellant een brief van zijn huisarts van 27 december 2013 overgelegd waarin is vermeld dat appellant in 2010 één keer van de trap is gevallen door duizeligheidsklachten en dat hij in 2009 met hyperventilatieklachten op het spreekuur is geweest. De huisarts heeft daaraan toegevoegd dat hem verder geen diagnose bekend is met betrekking tot duizeligheidsklachten. Salude heeft vervolgens op basis van deze andersluidende medische informatie in het rapport van 25 maart 2014, dat is opgemaakt in het kader van de beroepsprocedure, onder meer geconcludeerd dat de binnentrap in de huidige woning van appellant geen probleem blijkt te zijn en dat deze woning dan ook als geschikt voor appellant kan worden gezien. Op grond van het rapport van Salude heeft het college alsnog besloten de tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten aan appellant te verlenen. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de in bezwaar gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.4.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) L.L. van den IJssel

MO