ECLI:NL:CRVB:2016:2325
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op Ziektewetuitkering na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellante had zich ziek gemeld op 3 mei 2013 en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 3 juni 2014 geen recht meer had op een Ziektewetuitkering, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar eerdere loon te verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar fysieke beperkingen door de verzekeringsarts onvoldoende waren ingeschat.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 28 april 2016 is appellante niet verschenen, maar het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen. De Raad heeft de argumenten van appellante en het Uwv gewogen en geconcludeerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van appellante en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor haar.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de noodzaak voor appellante om medische onderbouwing te leveren voor haar standpunt.