Uitspraak
9 december 2014, 14/4663 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had haar aanvraag om bijstand opnieuw ingediend na een eerdere intrekking van haar bijstandsverlening. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had de bijstand van appellante en haar toenmalige echtgenoot ingetrokken omdat zij beschikten over onroerend goed in Turkije, waarvan de waarde boven de vermogensgrens lag. Appellante had geen bewijsstukken overgelegd die de verkoop van deze onroerende zaken konden aantonen, ondanks herhaalde verzoeken van het college om deze informatie te verstrekken.
Tijdens de zitting op 26 april 2016 heeft appellante verklaard dat zij geen toegang had tot de benodigde documenten, omdat haar ex-echtgenoot de enige was die deze in zijn bezit had. De Raad heeft geoordeeld dat appellante niet aan haar inlichtingenverplichting heeft voldaan, wat heeft geleid tot de afwijzing van haar aanvraag. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om de nodige informatie te verstrekken om het recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeerde dat het college terecht had vastgesteld dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door het ontbreken van de gevraagde gegevens.