In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht inzake de hoogte van zijn bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant, geboren in 1982, had na het afronden van een HBO-opleiding een vervolgopleiding aan de Universiteit van Wageningen gestart, maar had geen aanspraak op studiefinanciering. Na het wegvallen van zijn inkomsten uit arbeid heeft hij op 23 oktober 2012 een aanvraag om bijstand ingediend. Het college heeft appellant bijstand toegekend, maar met toepassing van de schoolverlaterskorting op grond van artikel 28 van de WWB, waardoor zijn bijstandsuitkering lager werd vastgesteld.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, en het college heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de schoolverlaterskorting gehandhaafd. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat voor de toepassing van artikel 28 van de WWB bepalend is of de belanghebbende tijdens zijn studie daadwerkelijk aanspraak heeft kunnen maken op studiefinanciering. In dit geval was dat niet het geval, omdat appellant zelf in zijn levensonderhoud moest voorzien.
De Raad heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd was om de bijstand van appellant te verlagen op basis van artikel 28 van de WWB, omdat niet voldaan was aan de toepassingsvoorwaarden. De aangevallen uitspraak is vernietigd, het beroep van appellant is gegrond verklaard, en het college is veroordeeld in de proceskosten van appellant. De Raad heeft het besluit van 30 november 2012 herroepen, waarbij de schoolverlaterskorting komt te vervallen.