ECLI:NL:CRVB:2016:2306

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
15-5685 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen aanvraag om bijstand op basis van onvoldoende gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de aanvraag van appellant om bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) buiten behandeling is gesteld. Appellant had op 19 november 2014 een aanvraag ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam verzocht hem om aanvullende gegevens met betrekking tot zijn restaurant in Guinee. Appellant heeft echter geen relevante documenten kunnen overleggen, omdat hij stelde dat er geen bedrijfspand of huurcontract was, maar dat het om ambulante handel ging. Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de gevraagde gegevens niet waren verstrekt.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het college onterecht om gegevens heeft gevraagd die niet bestaan. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, omdat appellant niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken. De Raad heeft vastgesteld dat de verklaring van appellant tijdens het intakegesprek correct was weergegeven en dat hij niet de benodigde gegevens heeft aangeleverd om zijn aanvraag te onderbouwen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

15/5685 PW
Datum uitspraak: 24 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 juli 2015, 15/2489 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.S. Worung, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2016. Voor appellant is
mr. Worung verschenen. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 19 november 2014 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding hiervan heeft een klantmanager van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam een intakegesprek met appellant gevoerd. Van dit gesprek heeft de klantmanager een rapport opgemaakt. Hierin staat onder de kop “reden aanvraag” dat appellant heeft verklaard tussen december 2012 en februari 2014 een restaurant te hebben gehad in Guinee, dat hij zijn onderneming heeft beëindigd in verband met de uitbraak van de ziekte Ebola en dat de inboedel nog in Guinee is. Onder de kop “vermogen/bezittingen” staat dat appellant heeft verklaard dat hij nog steeds zijn restaurant (bedrijfspand) en inboedel in Guinee heeft staan en onder de kop “werkervaring” dat appellant heeft gewerkt als restauranthouder.
1.2.
Bij brief van 15 januari 2015 heeft het college appellant verzocht nadere gegevens aan te leveren met betrekking tot het restaurant in Guinee, waaronder een koopovereenkomst van het bedrijfspand in Guinee of een huurcontract van het bedrijfspand, gegevens van de inboedel van het restaurant en een taxatierapport van het bedrijfspand, voor zover dit zijn eigendom is. Daarbij heeft het college appellant meegedeeld dat de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten als appellant niet alle gevraagde gegevens voor 29 januari 2015 opstuurt.
1.3.
Appellant heeft bij brief van 24 januari 2015 gereageerd op de brief van het college van 15 januari 2015. In zijn brief heeft appellant vermeld dat geen sprake is van een bedrijfspand of huurcontract van een bedrijfspand in Guinee. Het ging om een broodjeszaak in de zin van ambulante handel. Daarom is geen sprake van een inboedel. Het bedrijf kan worden omschreven als een eenmanszaak, waar (oplos)koffie, thee en broodjes werden verkocht. De etenswaren werden op straat uitgevent vanaf een ingerichte handkar met parasol op een vaste standplaats.
1.4.
Bij besluit van 2 februari 2015 heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de bij brief van 15 januari 2015 gevraagde gegevens niet heeft verstrekt.
1.5.
Bij besluit van 13 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 februari 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:5, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat het college heeft gevraagd om gegevens die niet bestaan. Dit is het gevolg van een onjuiste interpretatie van de klantmanager van de verklaring van appellant tijdens het intakegesprek. Het college heeft de aanvraag dan ook ten onrechte niet in behandeling genomen omdat appellant redelijkerwijs niet over de verzochte stukken kon beschikken.
4.4.
Geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de verklaring van appellant in het rapport van de klantmanager, waarin op twee plaatsen terugkomt dat sprake is geweest van een restaurant in Guinee. Uitgangspunt is daarom dat dit een juiste weergave betreft van wat appellant tijdens het intakegesprek heeft verklaard. Ook in hoger beroep heeft appellant, die niet op de zitting is verschenen, geen nadere gegevens aangedragen.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat de onder 1.2 genoemde gegevens nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag van appellant. Appellant is in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen. Hij heeft dat niet gedaan. Ten tijde van het nemen van het besluit van 2 februari 2015 was derhalve voldaan aan de in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb gestelde voorwaarden om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) A. Stuut

HD