ECLI:NL:CRVB:2016:2284

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
14-2881 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van het besluit tot weigering ANW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een verzoek om herziening van een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) tot weigering van een ANW-uitkering aan appellante, die stelt dat er nieuwe feiten zijn die haar recht op uitkering onderbouwen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat de door haar overgelegde rapportage van de Stichting SAP niet als nieuw gebleken feit kon worden aangemerkt. De Centrale Raad bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die relevant zijn voor de beoordeling van haar aanvraag. De Raad stelt vast dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat de medische omstandigheden van appellante niet zijn veranderd ten opzichte van de datum in geding, 31 december 2011. De Raad wijst het verzoek tot schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. De uitspraak is openbaar gedaan en bevestigd de eerdere beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

14/2881 ANW
Datum uitspraak: 3 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 april 2014, 13/4390 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Ergec, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ergec en E.M. Loukili, tolk. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Svb heeft enkele rapporten ingezonden, waarop namens appellante een reactie is ingebracht.
Met toestemming van partijen is bepaald dat verdere behandeling van de zaak ter zitting achterwege kan blijven, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten verwijst de Raad allereerst naar de uitspraak in het geding 13/3089. Bij uitspraak van heden in die zaak is de beslissing van de Svb dat appellante met ingang van 1 januari 2012 geen recht heeft op een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW), in stand gelaten. Desgevraagd heeft gemachtigde van appellante ter zitting te kennen gegeven het hoger beroep in deze zaak te willen handhaven.
1.2.
Bij besluit van 8 september 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 mei 2012 (bestreden besluit), heeft de Svb geoordeeld dat appellante met ingang van 1 januari 2012 niet arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW.
1.3.
Bij brief van 10 januari 2013 is namens appellante verzocht om herziening van het besluit tot weigering van een ANW-uitkering. Daarbij is een rapportage van Stichting SAP van
28 december 2012 ingezonden, waarin een medisch advies tot ontheffing van een verplichting tot het inburgeringsexamen is opgenomen.
1.4.
Bij besluit van 17 januari 2013, gehandhaafd bij besluit van 3 juli 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb het herzieningsverzoek van 10 januari 2013 afgewezen. Appellante heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het door appellante overgelegde stuk van de Stichting SAP niet kan worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, nu het dient te gaan om feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de datum die in geding is bij het besluit waarvan herziening is verzocht. Deze datum in geding is 31 december 2011, terwijl de rapportage medisch advies inburgeringszaken van de Stichting SAP is opgemaakt na een huisbezoek op 28 december 2012. Uit de rapportage blijkt niet dat de daarin vermelde informatie betrekking heeft op de beoordelingsdatum. Nu de overgelegde informatie geen betrekking heeft op de datum in geding en ook overigens niet kan gelden als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, was de Svb bevoegd met toepassing van het tweede lid van dit artikel het verzoek tot herziening van het besluit van 8 september 2011 af te wijzen en wat betreft de motivering daarvan in feite te verwijzen naar dat besluit.
3. Appellante heeft in hoger beroep uitsluitend aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van nieuwe of gewijzigde omstandigheden. Uit onder meer de rapportage van Stichting SAP is gebleken dat in onvoldoende mate rekening is gehouden met haar medische omstandigheden en dat de mate van arbeidsongeschiktheid ten onrechte op minder dan 45% is vastgesteld. Appellante heeft als schadevergoeding de wettelijke rente gevorderd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft in overweging 4 van de aangevallen uitspraak een juist toetsingskader gegeven.
4.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat wat appellante heeft aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek tot herziening van het besluit van 8 september 2011, niet kan gelden als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Appellante heeft in hoger beroep opnieuw gewezen op de ontheffing die haar in december 2012 is verleend voor het inburgeringsexamen. Hiermee wordt geen ander licht geworpen op haar medische situatie op de datum in geding, zijnde 31 december 2011. Nu aldus geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb, was de Svb bevoegd om het verzoek met toepassing van het tweede lid van dat artikel af te wijzen.
4.3.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente geen ruimte.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en P. Vrolijk en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J.W.L. van der Loo

MO