ECLI:NL:CRVB:2016:2273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
15/5710 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor verhuiskosten en de beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om de aanvraag van appellant voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten en woninginrichting, die hij heeft ingediend na een verhuizing op 19 mei 2014. Appellant ontvangt sinds 4 december 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft bijzondere bijstand aangevraagd vanwege huiselijke spanningen die hem hebben gedwongen om te verhuizen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag afgewezen, omdat de kosten voor verhuizing en woninginrichting als algemeen noodzakelijke kosten van bestaan worden beschouwd, die uit eigen middelen moeten worden voldaan. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat hem bijzondere bijstand wordt verleend. Hij heeft gesteld dat de verhuizing noodzakelijk was door plotselinge huiselijke spanningen en dat hij door deze omstandigheden niet in staat was om voor de kosten te reserveren. Daarnaast heeft hij psychische klachten ervaren door het wonen in een lege woning, wat zijn privé- en sociale leven negatief beïnvloedde.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de kosten waarvoor appellant bijstand heeft aangevraagd zich weliswaar voordoen en noodzakelijk zijn, maar dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het college zouden verplichten om bijzondere bijstand te verlenen. De Raad heeft geoordeeld dat appellant niet voldoende heeft onderbouwd dat de medische en sociale redenen voor de verhuizing daadwerkelijk bijzonder zijn. Ook het beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) faalt, omdat het college niet verplicht is om bijstand te verlenen voor de kosten van woninginrichting. De Raad bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

15/5710 WWB
Datum uitspraak: 14 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 juli 2015, 14/9158 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Matadien, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2016. Namens appellant is
mr. Matadien verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.R. Keyser.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 4 december 2012 bijstand, ten tijde in geding op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10%. Op 23 mei 2014 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van verhuizing en woninginrichting in verband met zijn verhuizing op 19 mei 2014 vanuit het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte op het adres [Adres] te [woonplaats].
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 18 juni 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
18 november 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van verhuizing en woninginrichting afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat de kosten voor verhuizing en woninginrichting behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten moeten worden voldaan uit het eigen inkomen door eerst te sparen dan wel een lening af te sluiten. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die maken dat alsnog bijstand zou moeten worden verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan hem bijzondere bijstand voor de kosten van verhuizing en woninginrichting verleend had moeten worden. Appellant heeft erop gewezen dat hij door huiselijke spanningen tussen hem en zijn moeder genoodzaakt was te verhuizen. Omdat deze spanningen plotseling zijn opgekomen was de verhuizing naar een zelfstandige woning niet voorzienbaar en kon appellant niet reserveren voor de kosten van verhuizing en woninginrichting. Ook in verband met schulden heeft het appellant aan voldoende reserveringsruimte ontbroken. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij psychische klachten heeft gekregen van het wonen in een ongestoffeerde en niet ingerichte woning. De lege woning maakte dat appellant zijn privé- en sociale leven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), niet kon uitoefenen. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat het college onvoldoende naar zijn individuele situatie heeft gekeken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat deze noodzakelijk zijn. Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag of bij appellant sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten.
4.3.
In de door appellant aangevoerde omstandigheden heeft het college terecht geen aanleiding gezien bijzondere bijstand te verstrekken. Appellant heeft wel gesteld, maar geheel niet onderbouwd dat sprake is van bijzondere medische en/of sociale redenen die de plotselinge verhuizing vanuit de ouderlijke woning noodzakelijk maakten. Verder had appellant kunnen voorzien dat hij op een zeker moment het ouderlijk huis zou gaan verlaten en had hij voor de daarmee verband houdende kosten kunnen reserveren. Dat het appellant zou hebben ontbroken aan voldoende reserveringsruimte in verband met door hem gestelde schulden, is op zichzelf evenmin een bijzondere omstandigheid. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318) is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid die in het individuele geval het verlenen van bijstand rechtvaardigt. Het college heeft er voorts ter zitting op gewezen dat in het bestreden besluit wel degelijk de individuele situatie van appellant is beoordeeld. In die situatie heeft het college terecht geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht.
4.4.
Het beroep van appellant op artikel 8 van het EVRM faalt. Het in dit artikel neergelegde recht op privéleven strekt niet zover dat het bijstandverlenend orgaan gehouden is aan appellant bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van woninginrichting. Appellant heeft op geen enkele wijze onderbouwd en/of aannemelijk gemaakt dat het onthouden van bijzondere bijstand tot een rechtens onaanvaardbare inbreuk op zijn privé- en sociale leven heeft geleid. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand dan ook op goede gronden afgewezen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) M.S. Boomhouwer
sg