ECLI:NL:CRVB:2016:2259

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
15/221 WIA-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens termijnoverschrijding

Op 17 juni 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 15/221 WIA-V. Deze uitspraak betreft een verzet tegen een eerdere beslissing van de Raad, waarin het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk was verklaard. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 november 2014. De Raad had in zijn eerdere uitspraak van 18 september 2015 geoordeeld dat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend, aangezien de laatste dag voor indiening 8 januari 2015 was en het hogerberoepschrift pas op 9 januari 2015 was ingediend.

De gemachtigde van de appellant voerde in verzet aan dat zij in de veronderstelling verkeerde dat het hoger beroep nog tijdig kon worden ingesteld en dat zij lang had moeten wachten op toestemming van de appellant. De Raad oordeelde echter dat de gemachtigde geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat er geen sprake was van verzuim. De Raad verwees naar een eerdere uitspraak waarin het stelsel van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht werd uitgelegd. De Raad concludeerde dat het hogerberoepschrift te laat was ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.

De Raad verklaarde het verzet ongegrond en bepaalde dat het in hoger beroep betaalde griffierecht aan de appellant zou worden terugbetaald. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van N. Talhaoui als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 17 juni 2016.

Uitspraak

Datum uitspraak: 17 juni 2016
15/221 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 november 2014, 14/94 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 18 september 2015 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Namens appellant heeft [gemachtigde] (gemachtigde) verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 10 mei 2016. Appellant en gemachtigde zijn verschenen. Het college is met voorafgaand bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 18 september 2015 berust op de overwegingen dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
De laatste dag waarop tijdig een hogerberoepschrift kon worden ingediend, was 8 januari 2015. Het hogerberoepschrift is gedateerd 7 januari 2015 en is op 9 januari 2015 bij de balie van de Raad afgegeven. Het is daarmee niet tijdig ingediend.
In verzet heeft gemachtigde onder meer aangevoerd dat zij op grond van haar berekening in de veronderstelling verkeerde dat zij op 9 januari 2015 nog tijdig hoger beroep kon instellen en dat zij lang heeft moeten wachten op toestemming van appellant.
De Raad is van oordeel dat gemachtigde geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat van verzuim geen sprake is geweest. In zijn uitspraak van 10 december 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY5827) heeft de Raad uiteengezet hoe het in artikel 6:8 van de Awb neergelegde stelsel moet worden begrepen en toegepast. Daarvan uitgaande is het hogerberoepschrift (één dag) te laat ingediend.
De Raad ziet in het gegeven dat gemachtigde in afwachting was van de toestemming van appellant geen grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat appellant niet in verzuim is geweest, moet het verzet ongegrond worden verklaard.
De Raad ziet aanleiding te bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant wordt terugbetaald.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het verzet ongegrond;
- bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,- door de griffier van de
Centrale Raad van Beroep aan appellant wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van N. Talhaoui als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2016.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) N. Talhaoui

MO