ECLI:NL:CRVB:2016:2251
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging van maatschappelijke opvang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een vreemdeling afkomstig uit Ethiopië, had bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarin werd medegedeeld dat zijn opvang in de Vluchthaven beëindigd zou worden. De brief van 4 juli 2014 werd door het college niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt, en het college verklaarde het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
De Raad heeft in hoger beroep geoordeeld dat de brief van 4 juli 2014 inderdaad geen besluit is in de zin van de Awb, omdat deze enkel een informatieve mededeling bevatte over de beëindiging van de opvang, die al bij aanvang was vastgesteld. De Raad heeft bevestigd dat de appellant op de hoogte was van de einddatum van de opvang en dat hij bezwaar had kunnen maken tegen deze einddatum. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.