ECLI:NL:CRVB:2016:2250
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging van maatschappelijke opvang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, een in 1953 geboren vrouw uit Somalië, had bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarin werd medegedeeld dat haar opvang in de Vluchthaven beëindigd zou worden. De brief van 26 juni 2014 werd door het college niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt, wat leidde tot de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante.
De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de brief van 26 juni 2014 geen besluit was, omdat deze enkel informatieve aard had en niet gericht was op een zelfstandig rechtsgevolg. De Raad heeft vastgesteld dat de einddatum van de opvang al bij aanvang was vastgesteld en dat de brief geen nieuwe beslissing over de opvang bevatte.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de brief wel als een besluit moet worden aangemerkt, maar de Raad heeft deze stelling verworpen. De uitspraak bevestigt dat de procedurele aspecten van het bestuursrecht, zoals de definitie van een besluit, cruciaal zijn voor de ontvankelijkheid van bezwaar en beroep. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd voor zover deze was aangevochten.