ECLI:NL:CRVB:2016:2242

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
15/759 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid na ongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende, die werkzaam was bij appellante, is op 13 december 2011 uitgevallen na een ongeval en heeft op 19 september 2013 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat belanghebbende recht heeft op een WGA-uitkering, maar heeft haar als volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen objectivering is van de door het Uwv aangenomen beperkingen en dat er onvoldoende functies zijn aangedragen die de arbeidsongeschiktheid van belanghebbende zouden onderbouwen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeert dat de aangenomen beperkingen consistent zijn met de medische gegevens en dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat er te weinig functies zijn voor belanghebbende. De Raad heeft ook geoordeeld dat de beperkingen van belanghebbende niet als duurzaam kunnen worden aangemerkt, gezien de mogelijkheid van verbetering bij adequate behandeling.

De uitspraak bevestigt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de WGA-uitkering heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/759 WIA
Datum uitspraak: 10 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
22 december 2014, 14/1169 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Belanghebbende] te [woonplaats] (belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.T. Meijhuis hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens belanghebbende heeft mr. K.E.M. Roskam een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2016. Appellante en belanghebbende zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1. Belanghebbende is werkzaam geweest bij appellante als [naam functie] en is op 13 december 2011 uitgevallen vanwege klachten na een ongeval. Op 19 september 2013 heeft belanghebbende een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag is medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 21 november 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor belanghebbende met ingang van 7 januari 2013 op grond van artikel 54 van de Wet WIA recht is ontstaan op een WGA-uitkering. Belanghebbende is hierbij volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht. Voorts heeft het Uwv bij besluit van eveneens
21 november 2013 appellante te kennen gegeven dat zij het financiële risico draagt voor de betaling van de WGA-uitkering van belanghebbende en dat deze uitkering achteraf op appellante zal worden verhaald. Bij besluit van 9 april 2014 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de tegen deze twee besluiten van 21 november 2013 gerichte bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt en dat de rechtbank geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv over de beperkingen van belanghebbende zoals die zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Voorts heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de conclusies van de arbeidsdeskundigen van het Uwv, dat belanghebbende geen theoretische verdiencapaciteit heeft, voor onjuist te houden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen de beperkingen van belanghebbende terecht niet als duurzaak hebben aangemerkt.
3. In hoger beroep heeft appellante in essentie haar beroepsgronden herhaald en aangevoerd dat belanghebbende ten onrechte in aanmerking is gebracht voor een WIA-uitkering, nu een objectivering van de door het Uwv aangenomen beperkingen tot het verrichten van arbeid ontbreekt. Tevens heeft appellante aangevoerd dat er geen grondslag is voor de aangenomen urenbeperking. Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd waarom voor belanghebbende met inachtneming van haar beperkingen niet ten minste drie functies zijn te duiden waaruit een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%, dan wel een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% resulteert. Subsidiair heeft appellante aangevoerd dat de beperkingen van belanghebbende als duurzaam moeten worden aangemerkt.
4. Belanghebbende heeft in haar zienswijze te kennen gegeven dat de door appellante gestelde mogelijke geschiktheid voor de maatgevende arbeid niet in overeenstemming is met de proceshouding van appellante bij de ontslagprocedure. In de ontslagaanvraag heeft appellante telkenmale opgemerkt dat belanghebbende niet geschikt is voor haar eigen functie en dat haar functie ook niet passend valt te maken, op grond waarvan aan appellante toestemming is verleend om de arbeidsovereenkomst met belanghebbende op te zeggen. Voor het overige sluit belanghebbende zich aan bij het standpunt van het Uwv.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank heeft terecht aangenomen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts heeft zijn bevindingen gebaseerd op dossieronderzoek, op informatie uit de behandelend sector en op eigen onderzoek tijdens het spreekuur op 24 oktober 2013 en heeft deze bevindingen neergelegd in de rapporten van 28 oktober 2013 en 5 december 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tevens de dossiergegevens bestudeerd, is aanwezig geweest tijdens de hoorzitting op 7 maart 2014 en heeft haar bevindingen en conclusies inzichtelijk neergelegd in het rapport van 25 maart 2014.
5.2.
De rechtbank heeft tevens terecht geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen opgestelde FML. Uitgegaan is van whiplash-letsel en daarbij zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Tevens is op grond van de aandoening en de anamnese een urenbeperking tot maximaal 6 uur per dag noodzakelijk geacht. Afdoende en inzichtelijk is gemotiveerd, onder meer in het aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juli 2014, dat het aannemen van een flink aantal beperkingen, waaronder een duurbeperking, consistent is met de anamnese en de bevindingen en de informatie van de behandelend revalidatiearts
A.J. van Dijk. Daarnaast worden de aangenomen beperkingen als aandachtspunten genoemd in het verzekeringsgeneeskundig protocol Whiplash Associated Disorder (WAD) I/II. Appellante heeft evenmin in hoger beroep gegevens ingebracht die tot het oordeel moeten leiden dat de belastbaarheid van belanghebbende ten tijde in geding onjuist is vastgesteld.
5.3.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de arbeidskundige bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat uit het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) rekening houdend met de beperkingen van belanghebbende te weinig functies voor belanghebbende te duiden zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn notitie functiebelasting, die als bijlage is gevoegd bij het rapport van 4 april 2014, inzichtelijk gemotiveerd op grond waarvan geselecteerde functies zijn verworpen. De theoretische verdiencapaciteit is daarom terecht vastgesteld op nihil.
5.4.
De rechtbank heeft tevens terecht geoordeeld dat het Uwv op goede grond de beperkingen van belanghebbende niet als duurzaam heeft aangemerkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 25 maart 2014, onder verwijzing naar informatie van de revalidatiearts, te kennen gegeven dat eerst de onderhoudende factoren moeten worden aangepakt alvorens belanghebbende van behandeling kan gaan profiteren, maar dat de whiplashklachten en de beperkingen dan kunnen verminderen. In het aanvullende rapport van 7 juli 2014 heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep wederom overwogen dat bij een adequate aanpak van de problematiek verbetering te verwachten is. De rechtbank heeft bij deze beoordeling terecht van belang geacht dat ook uit informatie van de revalidatiearts van 26 februari 2014 naar voren komt dat psychomotorische therapie, ergotherapie en een
re-integratietraject op termijn tot de mogelijkheden behoren.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. van Rooijen

TM