Uitspraak
22 december 2014, 14/1169 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende, die werkzaam was bij appellante, is op 13 december 2011 uitgevallen na een ongeval en heeft op 19 september 2013 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat belanghebbende recht heeft op een WGA-uitkering, maar heeft haar als volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen objectivering is van de door het Uwv aangenomen beperkingen en dat er onvoldoende functies zijn aangedragen die de arbeidsongeschiktheid van belanghebbende zouden onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeert dat de aangenomen beperkingen consistent zijn met de medische gegevens en dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat er te weinig functies zijn voor belanghebbende. De Raad heeft ook geoordeeld dat de beperkingen van belanghebbende niet als duurzaam kunnen worden aangemerkt, gezien de mogelijkheid van verbetering bij adequate behandeling.
De uitspraak bevestigt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de WGA-uitkering heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.