ECLI:NL:CRVB:2016:2241
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant recht heeft op ziekengeld. Appellant, die als medewerker stadstoezicht werkzaam was, had zich op 24 mei 2013 ziek gemeld met hoofdpijnklachten en nek-, arm- en handklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant per 7 mei 2014 geen recht had op ziekengeld, wat door appellant werd betwist. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat de medische klachten van appellant adequaat konden worden behandeld met medicatie en dat zijn belastbaarheid in het eigen werk niet werd overschreden. De arbeidsdeskundige bevestigde dat de belasting in het eigen werk fysiek en mentaal niet bijzonder groot was. Appellant voerde aan dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat er reden was voor een onafhankelijke deskundige, verwijzend naar een intakerapport van een GZ-psycholoog.
De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen nieuwe argumenten had aangedragen die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.