Uitspraak
7 oktober 2014, 14/2039 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
28 mei 2014 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
4 juli 2014 terecht opgemerkt dat in de brieven van behandelaar Oomkes van 30 april 2014 en 6 mei 2014 geen nieuwe medische feiten of gezichtspunten naar voren komen die aanleiding geven tot het aannemen van meer of andere beperkingen. Uit deze brieven volgt volgens de rechtbank niet dat appellante niet belastbaar is met arbeid. In het feit dat appellante drie dagen per week een training volgt bij GGZ Oost-Brabant is geen aanleiding gezien voor een ander oordeel. Oomkes heeft appellante eerst op 30 april 2014, dus na de hier in geding zijnde datum van 30 november 2013, verwezen naar deze training. De omstandigheid dat appellante inmiddels drie halve dagen per week een training volgt, betekent daarom niet dat de Standaard ‘verminderde arbeidsduur’ op de datum in geding al van toepassing is. Uitgaande van de vastgestelde beperkingen moet appellante volgens de rechtbank in staat worden geacht de door het Uwv geduide functies te vervullen.
BESLISSING
M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2016.