ECLI:NL:CRVB:2016:2225
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van AOW-pensioen op basis van niet-verzekerd zijn en huwelijkse tijdvakken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die een aanvraag voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) had ingediend. Appellante, geboren in 1949 en woonachtig in Marokko, was gehuwd met haar echtgenoot die verzekerd was voor de AOW, maar zij zelf was nooit verzekerd geweest. De aanvraag werd door de Sociale verzekeringsbank (Svb) geweigerd, omdat appellante niet in Nederland had gewoond of gewerkt en er geen huwelijkse tijdvakken konden worden toegekend, aangezien zij niet gehuwd was met haar echtgenoot gedurende de periode dat hij verzekerd was voor de AOW.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellante haar stellingen over haar arbeidsongeschiktheid en verzocht om een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Svb wees erop dat de aanvraag voor een ANW-uitkering niet aan de orde was, aangezien deze al eerder was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor AOW, omdat zij niet verzekerd was en er geen huwelijkse tijdvakken konden worden toegekend. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om de eerdere beslissingen te weerleggen.
De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, met J.C. Borman als griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.