ECLI:NL:CRVB:2016:2225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
14-5946 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van AOW-pensioen op basis van niet-verzekerd zijn en huwelijkse tijdvakken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die een aanvraag voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) had ingediend. Appellante, geboren in 1949 en woonachtig in Marokko, was gehuwd met haar echtgenoot die verzekerd was voor de AOW, maar zij zelf was nooit verzekerd geweest. De aanvraag werd door de Sociale verzekeringsbank (Svb) geweigerd, omdat appellante niet in Nederland had gewoond of gewerkt en er geen huwelijkse tijdvakken konden worden toegekend, aangezien zij niet gehuwd was met haar echtgenoot gedurende de periode dat hij verzekerd was voor de AOW.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellante haar stellingen over haar arbeidsongeschiktheid en verzocht om een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Svb wees erop dat de aanvraag voor een ANW-uitkering niet aan de orde was, aangezien deze al eerder was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor AOW, omdat zij niet verzekerd was en er geen huwelijkse tijdvakken konden worden toegekend. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om de eerdere beslissingen te weerleggen.

De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, met J.C. Borman als griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

14/5946 AOW
Datum uitspraak: 10 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 oktober 2014, 14/2675 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2016. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren in 1949 en woont in Marokko. Zij is op 26 oktober 1987 gehuwd met [naam echtgenoot] . [naam echtgenoot] is op 27 augustus 2006 overleden.
1.2.
Appellante heeft bij de Svb een aanvraag voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend. Dit is haar bij besluit van 30 januari 2014 geweigerd. Bij beslissing op bezwaar van 15 april 2014 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 30 januari 2014 gehandhaafd. Daarbij is overwogen dat appellante zelf niet verzekerd is geweest voor de AOW en aan haar ook geen huwelijkse tijdvakken kunnen worden toegekend, nu zij nog niet met haar echtgenoot was gehuwd gedurende de periode dat deze verzekerd was voor de AOW.
2.1.
Appellante is tegen het bestreden besluit in beroep gekomen. Zij heeft erop gewezen dat haar echtgenoot verzekerd is geweest voor de AOW. Voorts heeft zij gesteld meer dan 65% arbeidsongeschikt te zijn.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe is in de eerste plaats overwogen dat appellante niet in Nederland heeft gewoond of gewerkt en dat zij niet op grond van de AOW zelfstandig verzekerd is geweest. Appellante zou op grond van artikel 21, eerste lid, van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Verdrag) aanspraak kunnen maken op huwelijkse tijdvakken, als haar echtgenoot gedurende het huwelijk op grond van de AOW in Nederland verzekerd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellantes echtgenoot voor de AOW verzekerd is geweest van 4 mei 1966 tot 22 augustus 1986 en dat appellante op 29 oktober 1987 met hem is gehuwd. Er is dus geen sprake van huwelijkse tijdvakken als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van het Verdrag. De door appellante aangevoerde omstandigheid dat zij meer dan 65% arbeidsongeschikt is, kan niet leiden tot toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de AOW.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante wederom gesteld dat zij arbeidsongeschikt is. Zij heeft verzocht haar ‘een anw-pensioen’ toe te kennen.
3.2.
De Svb heeft er in zijn verweerschrift op gewezen dat het besluit niet ziet op appellantes aanspraken op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) en dat over appellantes aanspraken op grond van die wet al in 2006 is beslist. Met betrekking tot appellantes aanspraak op een ouderdomspensioen op grond van de AOW verwijst de Svb naar hetgeen in het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak is overwogen.
4.1.
Met betrekking tot appellantes aanspraak op grond van de AOW kan de Raad zich geheel vinden in hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen. In hoger beroep is door appellante slechts herhaald dat zij arbeidsongeschikt is. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is dit geen omstandigheid die een rol speelt bij de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de AOW.
4.2.
Ten aanzien van appellantes verzoek haar een uitkering op grond van de ANW toe te kennen, houdt de Raad het er met de Svb voor dat in het beroepschrift sprake is van een verschrijving. Ten overvloede wordt opgemerkt dat de mening van de Svb wordt gedeeld dat deze aanspraak in dit geding niet aan de orde is. Appellantes aanvraag van een nabestaandenuitkering is bij besluit van 29 december 2006 afgewezen op de grond dat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was. Dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 6 februari 2007 gehandhaafd. Het beroep daartegen is door de rechtbank op
23 mei 2008 ongegrond verklaard.
4.3.
Het hoger beroep kan niet slagen en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.C. Borman
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip verzekerde.

RB

DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) confirme les décisions attaquées.
Par conséquent, décidée par M.M. van der Kade en présence de J.C. Borman en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 10 juin 2016.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas:
Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.