ECLI:NL:CRVB:2016:2193
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren tegen herziening van AOW-pensioen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die zijn ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) herzien en een terugvordering van ten onrechte betaald pensioen hebben opgelegd. De Svb had vastgesteld dat de appellant gehuwd was, terwijl hij eerder een pensioen voor ongehuwden ontving. De appellant stelde dat hij pas medio november 2013 van deze besluiten op de hoogte was, maar de Raad oordeelde dat de besluiten in elk geval medio november 2013 zijn ontvangen. De appellant had vervolgens in april 2014 bezwaar gemaakt, wat ruimschoots na de wettelijke bezwaartermijn was. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij de besluiten niet had ontvangen en dat zijn termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De uitspraak bevestigt de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren van de appellant.