In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellant, die in Marokko woont. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar zijn aanvraag voor kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) was afgewezen omdat hij sinds 1 januari 2000 niet meer verzekerd was voor de AKW. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 18 augustus 2010, vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op de afwijzing van de kinderbijslag.
Tijdens de procedure heeft de Svb op 10 december 2015 een nieuw besluit genomen, waarbij kinderbijslag werd toegekend voor het eerste kind van appellant, maar werd geweigerd voor het tweede kind, dat de leeftijd van 16 jaar had bereikt en niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van kinderbijslag. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb terecht heeft besloten dat appellant geen recht had op kinderbijslag tot en met het derde kwartaal van 2010, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die het eerdere besluit onjuist maakten. De Raad heeft het beroep tegen het besluit van 10 oktober 2011 gegrond verklaard, maar het beroep tegen het besluit van 10 december 2015 ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten of omstandigheden in bestuursrechtelijke procedures en bevestigt dat eerdere besluiten onaantastbaar zijn als daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. De Raad heeft ook geoordeeld dat de Svb terecht heeft gesteld dat appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2010 in aanmerking komt voor kinderbijslag, maar dat voor het tweede kind geen recht op kinderbijslag bestond.