ECLI:NL:CRVB:2016:2179

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Zaaknummer
13/723 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en weigering van kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet met betrekking tot nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellant, die in Marokko woont. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar zijn aanvraag voor kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) was afgewezen omdat hij sinds 1 januari 2000 niet meer verzekerd was voor de AKW. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 18 augustus 2010, vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op de afwijzing van de kinderbijslag.

Tijdens de procedure heeft de Svb op 10 december 2015 een nieuw besluit genomen, waarbij kinderbijslag werd toegekend voor het eerste kind van appellant, maar werd geweigerd voor het tweede kind, dat de leeftijd van 16 jaar had bereikt en niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van kinderbijslag. De Raad heeft geoordeeld dat de Svb terecht heeft besloten dat appellant geen recht had op kinderbijslag tot en met het derde kwartaal van 2010, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die het eerdere besluit onjuist maakten. De Raad heeft het beroep tegen het besluit van 10 oktober 2011 gegrond verklaard, maar het beroep tegen het besluit van 10 december 2015 ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten of omstandigheden in bestuursrechtelijke procedures en bevestigt dat eerdere besluiten onaantastbaar zijn als daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. De Raad heeft ook geoordeeld dat de Svb terecht heeft gesteld dat appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2010 in aanmerking komt voor kinderbijslag, maar dat voor het tweede kind geen recht op kinderbijslag bestond.

Uitspraak

13/723 AKW, 16/2583 AKW
Datum uitspraak: 10 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2012, 11/5385 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord. De Raad heeft de Svb nog nadere vragen voorgelegd.
Het geding is behandeld op een zitting van de meervoudige kamer van de Raad op
27 november 2015. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind. Het onderzoek ter zitting is geschorst en het vooronderzoek is hervat.
De Svb heeft een nadere beslissing op bezwaar van 10 december 2015 ingezonden.
De zaak is verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 29 april 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb, daartoe opgeroepen, is vertegenwoordigd door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1955, is in Nederland werkzaam geweest. In 1987 is hij teruggekeerd naar Marokko. In 2007 is aan appellant met ingang van 25 mei 1989 een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
In november 2007 heeft appellant kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd. Bij besluit van 9 april 2008 heeft de Svb deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant sinds 1 januari 2000 niet meer verzekerd is voor de AKW.
1.3.
Nadat appellant zich opnieuw tot de Svb had gewend, heeft de Svb bij besluit van
18 augustus 2010 geweigerd terug te komen van zijn besluit van 9 april 2008 omdat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd.
1.4.
Op 10 maart 2011 heeft de Svb van appellant een nieuwe aanvraag voor kinderbijslag ontvangen. Bij besluit van 7 april 2011 heeft de Svb appellant bericht dat zijn aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Naar het oordeel van de Svb zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die aanleiding geven terug te komen op de besluiten van 9 april 2008 en 18 augustus 2010. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 april 2011.
1.5.
In zijn beslissing op bezwaar van 10 oktober 2011 (besluit 1) heeft de Svb naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4794, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 april 2011 opnieuw bezien. Daarbij is in de eerste plaats overwogen dat eerder over appellants aanspraken is beslist bij de besluiten van
9 april 2008 en 18 augustus 2010. Tegen deze besluiten zijn door appellant geen rechtsmiddelen aangewend, zodat zij rechtens onaantastbaar zijn geworden. Daarmee staat vast dat appellant geen recht op kinderbijslag had tot en met het derde kwartaal van 2010. Naar het oordeel van de Svb heeft hij bij het besluit van 7 april 2011 terecht besloten zijn besluit van 18 augustus 2010 te handhaven nu er geen sprake was van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Met betrekking tot appellants aanspraken met ingang van het vierde kwartaal van 2010 is de Svb van oordeel dat appellant niet op grond van de overgangsregeling van artikel 7c van de AKW als verzekerd kan worden aangemerkt, nu hij in het vierde kwartaal van 1999 geen daadwerkelijk recht had op kinderbijslag.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen besluit 1 ongegrond verklaard.
3. Tijdens de behandeling van het geding ter zitting van 27 november 2015 heeft de Svb zich nader op het standpunt gesteld dat appellant ook vanaf 1 januari 2000 verzekerd is gebleven voor de AKW. Na de schorsing van de behandeling ter zitting heeft de Svb nader onderzoek gedaan. Bij de beslissing op bezwaar van 10 december 2015 (besluit 2) heeft de Svb besluit 1 ingetrokken en aan appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2010 kinderbijslag toegekend ten behoeve van zijn kind [naam kind 1]. Voor zijn kind [naam kind 2] is kinderbijslag geweigerd op de grond dat dit kind ouder was dan 16 jaar en niet schoolgaand, werkloos of arbeidsongeschikt was. Voor de periode tot en met het derde kwartaal van 2010 is het standpunt van de Svb ongewijzigd.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
Appellant heeft belang bij de beoordeling van besluit 2. Dit besluit moet daarom, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling worden betrokken. Nu de Svb besluit 1 niet langer handhaaft, moet dat besluit worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen besluit 1 ongegrond is verklaard.
4.3.
De Svb heeft zich terecht ook in besluit 2 op het standpunt gesteld dat met het besluit van 18 augustus 2010 is komen vast te staan dat appellant tot en met het derde kwartaal van 2010 geen recht heeft op kinderbijslag. Appellant heeft geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangedragen die tot het oordeel leiden dat het besluit van 18 augustus 2010 onjuist was. Volgens vaste jurisprudentie kan een rechterlijke uitspraak, in dit geval het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2011, niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid gelden.
4.4.
In besluit 2 heeft de Svb zich nader op het standpunt gesteld dat appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2010 in aanmerking komt voor kinderbijslag. Voor zover appellants kinderen op de peildatum van dat kwartaal de leeftijd van 18 jaar hadden bereikt, kon hij voor hen geen aanspraak maken op kinderbijslag. Alleen de kinderen [naam kind 1] en [naam kind 2] waren ten tijde hier van belang jonger dan 18 jaar. Voor [naam kind 1] is kinderbijslag toegekend. Voor [naam kind 2] is dit terecht geweigerd. Zij had de leeftijd van 16 jaar bereikt en voor haar kon dus slechts kinderbijslag worden toegekend, als zij – kort gezegd – schoolgaand, arbeidsongeschikt of werkloos was. Zoals de Svb in besluit 2 heeft overwogen, was dit niet het geval.
4.5.
Het onder 4.3 en 4.4 overwogene leidt tot het oordeel dat het beroep tegen besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 10 oktober 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 10 december 2015 ongegrond;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.C. Borman

UM