ECLI:NL:CRVB:2016:216
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling medische situatie van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die als uitzendkracht werkzaam was als postsorteerder, had zich op 12 december 2012 ziek gemeld vanwege rugklachten. De verzekeringsarts concludeerde dat zij vanaf 23 juli 2013 in staat was haar werk te verrichten, wat leidde tot de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering door het Uwv. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde dit oordeel, waarna appellante in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij op de datum in geding in staat was haar werk te verrichten. Ze betwistte de conclusies van de rechtbank en het Uwv, en stelde dat haar rugklachten niet aspecifiek waren. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de medische situatie van appellante op de datum in geding correct was beoordeeld. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, waarbij ook het verzoek om vergoeding van wettelijke rente werd afgewezen.