ECLI:NL:CRVB:2016:2156

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
13-3921 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over WGA-vervolguitkering en medische grondslag

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 10 juni 2016, wordt de WGA-vervolguitkering van betrokkene besproken. Betrokkene, die in november 2006 uitviel voor zijn werk als verpleegkundige vanwege longklachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had bij besluit van 26 september 2011 een WGA-vervolguitkering toegekend, maar na bezwaar van betrokkene werd deze niet gewijzigd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, maar betrokkene ging in hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met de fluctuaties in de gezondheid van betrokkene. Deskundige F.M. Brouwer werd benoemd om de medische situatie van betrokkene te onderzoeken. In zijn rapport concludeerde Brouwer dat de beperkingen zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet volledig waren en dat er aanvullende beperkingen, waaronder een urenbeperking, noodzakelijk waren. De Raad oordeelt dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en draagt het Uwv op om het besluit te herstellen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van deskundigen in het proces. De Raad bevestigt dat hij het oordeel van een onafhankelijke deskundige volgt als deze overtuigend is. De beslissing van de Raad is openbaar uitgesproken en het Uwv moet binnen zes weken het gebrek in het besluit herstellen.

Uitspraak

13/3921 WIA-T
Datum uitspraak: 10 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 juni 2013, 12/5678 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven en/of rechtverkrijgenden van [betrokkene] (betrokkene), laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (erven)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. I. van Barneveld hoger beroep ingesteld en informatie van behandelend artsen ingediend. Nadien heeft mr. Van Barneveld de Raad bericht dat zij niet langer als gemachtigde van betrokkene optreedt.
Betrokkene heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld en informatie van de behandelend psychiater overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een reactie van een verzekeringsarts bezwaar en beroep op de door betrokkene ingediende stukken.
Partijen hebben nadere medische stukken overgelegd en over en weer op elkaars standpunt gereageerd.
Op 30 oktober 2014 heeft mr. F.A. Bosma, advocaat, zich als gemachtigde gesteld.
Betrokkene is op 2 november 2014 overleden. De procedure wordt door mr. Bosma op verzoek van de erven voortgezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015. Namens de erven is
W. de Gooijer-Wirken verschenen, bijgestaan door mr Bosma. Het Uwv is, met kennisgeving, niet verschenen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft F.M. Brouwer, verzekeringsarts, als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 15 oktober 2015 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht.
Vervolgens hebben partijen over en weer nadere reacties gegeven.
De zaak is opnieuw behandeld ter zitting van 29 april 2016. Namens de erven is verschenen D. de Gooijer-Wirken, bijgestaan door mr. W.H. Benard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is in november 2006 uitgevallen voor zijn werk als verpleegkundige in verband met longklachten. Bij besluit van 3 december 2008 heeft het Uwv betrokkene met ingang van 3 november 2008 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 39%.
1.2.
Bij besluit van 26 september 2011 heeft het Uwv aan betrokkene met ingang van
3 november 2011, de einddatum van de WGA-loongerelateerde uitkering, een
WGA-vervolguitkering uitkering toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.3.
Na bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 26 september 2011, waarbij tevens een melding van verslechtering van de gezondheid is gedaan, heeft het Uwv op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat betrokkene op 3 november 2011 35,66% arbeidsongeschikt is. Gelet hierop heeft het Uwv bij besluit van 22 maart 2012 aan betrokkene meegedeeld dat de WGA-vervolguitkering niet wijzigt.
1.4.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat het bestreden besluit op een zorgvuldige medische en arbeidskundige grondslag berust.
3.1.
Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsartsen bij het vaststellen van de belastbaarheid onvoldoende rekening hebben gehouden met het feit dat zijn gezondheid erg fluctueert. Gelet op de combinatie van fysieke en psychische klachten was betrokkene op de in geding zijnde datum niet in staat om te werken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft betrokkene informatie van behandelend artsen en een rapport van verzekeringsarts-medisch adviseur E.C. van der Eijk van 17 oktober 2014 aan de Raad gezonden.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Gelet op de standpunten van partijen en de voorhanden medische gegevens, waaruit verschil van inzicht blijkt over de ernst van de klachten van betrokkene en de daaruit voortvloeiende beperkingen op 3 november 2011, is aanleiding gezien verzekeringsarts Brouwer als deskundige te benoemen en hem te verzoeken op basis van de beschikbare gegevens een rapport uit te brengen.
4.2.
Deskundige Brouwer heeft in zijn rapport 15 oktober 2015 geconcludeerd dat er bij betrokkene op 3 november 2011 sprake was van een arterioveneuze malformatie in het hoofd/halsgebied, ernstige COPD klasse III, een obstructief slaapapnoesyndroom, een atypische/ernstig recidiverende depressie, Asperger syndroom, gedragsstoornis met passieve en excentrieke aspecten en een pervasieve ontwikkelingsstoornis Niet Anders Omschreven. Brouwer acht de beperkingen zoals in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 mei 2012 opgenomen niet volledig en juist en heeft enkele aanvullende beperkingen, waaronder een urenbeperking, voorgesteld. De noodzaak voor een urenbeperking is gebaseerd op de aanwezigheid van de ernstige, energie reducerende longaandoening (COPD) en de depressie. Onder verwijzing naar de Standaard verminderde arbeidsduur en de verzekeringsgeneeskundige protocollen COPD en Depressie, acht Brouwer betrokkene in staat om zes uur per dag, dertig uur per week, te werken.
4.3.
In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat hij het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport en de daarop nader gegeven toelichting geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent.
4.4.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, vloeit voort dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd aangezien betrokkene meer beperkt moet worden geacht dan door het Uwv is aangenomen. Daarom wordt aanleiding gezien met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv op te dragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv zal, met inachtneming van de door de deskundige genoemde beperkingen, een nieuwe FML moeten opmaken en zo nodig op basis daarvan arbeidskundig onderzoek moeten laten plaatsvinden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 28 augustus 2012 te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.C. Borman

MO