ECLI:NL:CRVB:2016:2137
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- H. van Leeuwen
- L. Koper
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking WAO-uitkering en terugvordering door Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. Appellant ontving sinds 1986 een WAO-uitkering, maar deze werd per 1 januari 2004 ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant recht had op een uitkering, maar deze werd niet uitbetaald vanwege inkomsten uit arbeid. In 2013 verzocht appellant het Uwv om zijn zaak opnieuw te bekijken, omdat hij meende dat hij nog steeds arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde dit en verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank Gelderland bevestigde het standpunt van het Uwv dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de herziening van de besluiten rechtvaardigden. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd gesteld dat de definitieve vaststelling van het inkomen uit overig werk door de Belastingdienst voor het jaar 2005 geen nieuw feit was. De Raad merkte op dat appellant de mogelijkheid heeft om een nieuwe aanvraag in te dienen bij het Uwv als zijn gezondheidstoestand verslechtert binnen vijf jaar na de intrekking van de uitkering.