ECLI:NL:CRVB:2016:2135
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van een werknemer met psychische klachten en geschiktheid voor maatgevende arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die voorheen werkzaam was als [naam functie] bij een bloem- en bloembollenproductiebedrijf, had zich op 16 juli 2012 ziek gemeld wegens psychische klachten. Hij ontving vanaf 15 oktober 2012 een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 11 maart 2013, omdat appellant geschikt werd geacht voor zijn maatgevende arbeid. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de onzorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts en de onjuiste vaststelling van de maatgevende arbeid, beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank voldoende gemotiveerd had vastgesteld dat appellant weliswaar psychische beperkingen had, maar dat deze niet zodanig waren dat hij niet in staat was om zijn werkzaamheden voor 60 uur per week te verrichten. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat het Uwv op zorgvuldige wijze had vastgesteld dat appellant per 11 maart 2013 weer geschikt was voor zijn maatgevende arbeid.
De Raad concludeerde dat de stelling van appellant dat de juridische aspecten van zijn functie niet in de beoordeling waren meegenomen, niet opging. De werkzaamheden die appellant verrichtte, inclusief de juridische taken, waren volgens de Raad voldoende in de functieomschrijving opgenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een deskundige. De uitspraak werd gedaan door B.M. van Dun, met I.G.A.H. Toma als griffier.