ECLI:NL:CRVB:2016:2135

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
15/1488 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van een werknemer met psychische klachten en geschiktheid voor maatgevende arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die voorheen werkzaam was als [naam functie] bij een bloem- en bloembollenproductiebedrijf, had zich op 16 juli 2012 ziek gemeld wegens psychische klachten. Hij ontving vanaf 15 oktober 2012 een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 11 maart 2013, omdat appellant geschikt werd geacht voor zijn maatgevende arbeid. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de onzorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts en de onjuiste vaststelling van de maatgevende arbeid, beoordeeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank voldoende gemotiveerd had vastgesteld dat appellant weliswaar psychische beperkingen had, maar dat deze niet zodanig waren dat hij niet in staat was om zijn werkzaamheden voor 60 uur per week te verrichten. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat het Uwv op zorgvuldige wijze had vastgesteld dat appellant per 11 maart 2013 weer geschikt was voor zijn maatgevende arbeid.

De Raad concludeerde dat de stelling van appellant dat de juridische aspecten van zijn functie niet in de beoordeling waren meegenomen, niet opging. De werkzaamheden die appellant verrichtte, inclusief de juridische taken, waren volgens de Raad voldoende in de functieomschrijving opgenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een deskundige. De uitspraak werd gedaan door B.M. van Dun, met I.G.A.H. Toma als griffier.

Uitspraak

15/1488 ZW
Datum uitspraak: 8 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
22 januari 2015, 13/1264 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.F.M. Deijkers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.M.R. Vlaar, opvolgend gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, voorheen werkzaam als [naam functie] bij een bloem- en bloembollenproductiebedrijf, heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet laatstelijk op 16 juli 2012 ziek gemeld wegens psychische klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding is aan appellant met ingang van 15 oktober 2012 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 4 maart 2013 heeft het Uwv het recht op ZW-uitkering van appellant met ingang van 11 maart 2013 beëindigd, omdat hij per die datum geschikt werd geacht tot het verrichten van zijn arbeid. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 4 juni 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het opstellen van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet verplicht is in een ZW-beoordeling. De rechtbank heeft voorts geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemaakte beoordeling en heeft diens overwegingen in de rapporten van 30 mei 2013, in samenhang met de rapporten van 30 april 2014, 21 mei 2014,
9 juli 2014, 4 december 2014 en 10 december 2014 gevolgd, nu daarin duidelijk uiteen is gezet waarom moet worden aangenomen dat appellant per 11 maart 2013 weer geschikt kon worden geacht voor het verrichten van zijn arbeid, zijnde [naam functie] van een bloem- en bloembollenproductiebedrijf van tulpen met een geschatte omvang van 60 uren per week.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig en onvolledig is geweest, doordat in bezwaar en beroep verstrekte stukken onvoldoende in de beoordeling zijn betrokken en er geen FML is opgesteld. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de maatgevende arbeid onjuist is vastgesteld, omdat een 60-urige werkweek niet reëel is en de juridische/zakelijke aspecten in de functie van [naam functie] van een bloem- en bloembollenproductiebedrijf ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten, waardoor geen rekening is gehouden met werkzaamheden zoals het aanvragen van patenten en certificaten en het uitvoeren van keuringen. Verder heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn – met name psychische – klachten. Appellant verkeert nog steeds in een burn-outsituatie ten gevolge van de juridische afwikkeling van het faillissement en de daaruit voortvloeiende procedures. De rechtbank heeft miskend dat het voeren van deze procedures te belastend is geweest. Onvoldoende gemotiveerd is dat appellant met ingang van 11 maart 2013 ‘toch’ in staat was om de maatgevende arbeid te verrichten. Appellant heeft verzocht om het inschakelen van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft onder 6.1 en 6.2 voldoende gemotiveerd dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De Raad onderschrijft dit oordeel.
4.2.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt ten zien aanzien van een verzekerde, die zich als werkloze werknemer heeft ziek gemeld en daarom geen werkgever heeft, onder “zijn arbeid” verstaan de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor die arbeid zijn.
4.3.
De maatgevende arbeid voor appellant is het werk van [naam functie] van een bloem- en bloembollenproductiebedrijf van tulpen. Appellant heeft aangevoerd dat een urenomvang van 60 per week onjuist is en dat geen rekening is gehouden met de juridische/zakelijke aspecten die bij deze functie horen. Ter discussie staan daarom de urenomvang in de functie van [naam functie] van een bloem- en bloembollenproductiebedrijf van tulpen en de aard en omvang van de daarin door appellant gestelde voorkomende juridische/zakelijke aspecten.
4.3.1.
Met de rechtbank is de Raad, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 3 juli 2014, van oordeel dat het Uwv van een juiste, in de functie van [naam functie] van een bloem- en bloembollenproductiebedrijf, voorkomende werkbelasting is uitgegaan. Daarbij is van belang dat, nu het gaat om een ziekmelding vanuit een werkloosheidssituatie, het gaat om werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn. Het aansturen van juridische procedures in het kader van een faillissement behoort daarom niet tot de maatgevende arbeid, nu de afwikkeling van een faillissement en de daaruit voortvloeiende procedures gewoonlijk niet kenmerkend zijn in de functie van [naam functie] van een bloem- en bloembollenproductiebedrijf. Het Uwv heeft in navolging van de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 3 juli 2014, het aansturen van juridische procedures derhalve terecht buiten beschouwing gelaten. De door appellant in dit kader op 14 april 2016 overgelegde stukken die betrekking hebben op (de afhandeling van) het faillissement van zijn bedrijf behoeven in deze uitspraak dan ook geen bespreking.
4.3.2.
De stelling dat de omvang van de maatgevende arbeid op 40 uur per week gesteld zou moeten worden omdat een uitkering ook gebaseerd is op een 40-urige werkweek en elke reguliere baan ziet op maximaal 40 uur, treft geen doel. Bij de maatstaf van “zijn arbeid” is de feitelijk laatst verrichte arbeid van belang, zoals omschreven onder 4.1. Niet ter discussie staat dat appellant in de functie van [naam functie] van een bloem- en bloembollen-productiebedrijf van tulpen meer dan 40 uren per week werkzaam was. Appellant heeft niet onderbouwd dat de door de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 3 juli 2014 geschatte omvang van 60 uur per week onjuist is. De Raad ziet met de rechtbank geen aanleiding deze urenomvang voor onjuist te houden.
4.3.3.
De omschrijving van de in de functie van [naam functie] van een bloem- en bloembollenproductiebedrijf voorkomende werkzaamheden is door de arbeidsdeskundige weergegeven in zijn rapport van 3 juli 2014. De werkzaamheden zijn per hoofdtaak omschreven als leiding geven, overleg, planning en opstellen beleid, administratie en coördinatie, verkoop en contacten met derden, meewerkende taken en klimaatcontrole. De Raad is van oordeel dat de volgens appellant in de functie van [naam functie] van een bloem- en bloembollenproductiebedrijf voorkomende zakelijke/juridische aspecten, zoals het aanvragen van patenten en certificaten en het verrichten van keuringen, vervat zijn in deze uitgebreide werkomschrijving. Daarbij is van belang dat de beschrijving van deze werkzaamheden tot stand gekomen is door gegevensuitvraag bij appellant zelf, en appellant deze aspecten niet als afzonderlijke in de functie voorkomende belasting heeft vermeld. De Raad is daarom van oordeel dat deze aspecten geacht worden deel uit te maken van de per hoofdtaak omschreven werkzaamheden.
4.4.
Op grond van de beschikbare gegevens heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat door het Uwv voldoende is gemotiveerd dat appellant wel (psychische) beperkingen had, maar dat deze beperkingen niet zodanig waren dat hij daarmee niet in staat was om op 11 maart 2013 zijn maatgevende arbeid van [naam functie] van een bloem- en bloembollen-productiebedrijf van tulpen voor 60 uur per week te verrichten. Daarbij heeft de rechtbank tevens onder 6.3 met juistheid overwogen dat de beperkingen in een ZW-zaak niet in een FML opgenomen behoeven te worden. De Raad onderschrijft de uitgebreide overwegingen van de rechtbank onder 7.1 tot en met 7.3 van de aangevallen uitspraak. De stelling dat de rechtbank heeft miskend dat het voeren van de in het kader van de afwikkeling van het faillissement gevoerde procedures te belastend is geweest treft geen doel, nu het aansturen van juridische procedures in het kader van een faillissement geen onderdeel uitmaakt van “zijn arbeid” zoals onder 4.2 van deze uitspraak omschreven. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt dat hij wegens een aanhoudende burn-out op de in deze zaak in geding zijnde datum, 11 maart 2013, niet in staat was zijn maatgevende arbeid te verrichten niet met nadere stukken onderbouwd.
4.5.
Voor het inschakelen van een deskundige bestaat, gelet op hetgeen onder 4.4 is overwogen, geen aanleiding.
4.6.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) I.G.A.H. Toma

MO