ECLI:NL:CRVB:2016:2127
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering naar norm voor thuiswonende studerende na onderzoek woonsituatie
In deze zaak gaat het om de herziening van de studiefinanciering van appellante, die van 16 december 2013 tot 11 maart 2014 ingeschreven stond op een adres dat niet haar woonadres bleek te zijn. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had studiefinanciering toegekend op basis van de norm voor uitwonende studenten, maar na een huisbezoek op 8 maart 2014 door controleurs, werd vastgesteld dat appellante feitelijk bij haar ouders woonde. De minister besloot daarop de studiefinanciering te herzien en terug te vorderen wat te veel was betaald.
Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het rapport van de controleurs voldoende bewijs bood voor de conclusie dat appellante niet op het ingeschreven adres woonde. Appellante stelde dat het huisbezoek onrechtmatig was, omdat de controleurs onvoldoende duidelijkheid gaven over de reden van hun bezoek en dat haar huisrecht was geschonden.
In hoger beroep herhaalde appellante deze argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten waren gepresenteerd en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, evenals het verzoek om vergoeding van wettelijke rente. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 juni 2016.