ECLI:NL:CRVB:2016:2119
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot kwijtschelding studieschuld en achterstallige termijnen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die in het verleden studiefinanciering heeft ontvangen, had een studieschuld opgebouwd die hij moest terugbetalen. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had in 2011 medegedeeld dat de aflosperiode was geëindigd, maar dat de appellant nog achterstallige termijnen moest voldoen. In 2014 verzocht de appellant om kwijtschelding van zijn studieschuld, maar dit verzoek werd afgewezen door de minister. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond, wat de appellant vervolgens in hoger beroep aanvocht.
De Raad oordeelde dat de appellant niet in een situatie verkeerde die in het kwijtscheldingsbeleid van de minister was voorzien. De argumenten van de appellant, waaronder een vermeende toezegging van de minister dat zijn schuld was kwijtgescholden wegens verjaring, werden niet geaccepteerd. De Raad bevestigde dat de appellant had kunnen begrijpen dat zijn schuld uit verschillende onderdelen bestond, elk met een eigen regeling. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel en dat de invordering van de schuld buiten de omvang van het geding viel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de proceskostenveroordeling af.