ECLI:NL:CRVB:2016:2096

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
14-7020 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam, die op 19 november 2014 uitspraak deed in een geschil over het recht op een WIA-uitkering. Appellant, die als kwaliteitscontroleur werkte, had zich op 30 januari 2012 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na de wettelijke wachttijd werd hij beoordeeld in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Een arts concludeerde dat appellant beperkingen had, die in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren vastgelegd. De arbeidsdeskundige oordeelde dat appellant niet meer geschikt was voor zijn eigen werk, maar wel voor andere functies, wat leidde tot de conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde vervolgens de WIA-uitkering, wat appellant in bezwaar en beroep aanvocht.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen in de FML juist waren vastgesteld. Appellant stelde in hoger beroep dat hij meer beperkingen had dan in de FML waren opgenomen, en dat hij begeleiding nodig had bij terugkeer naar de arbeidsmarkt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank, waarbij werd benadrukt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat had gereageerd op de ingebrachte medische informatie. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak terecht was en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/7020 WIA
Datum uitspraak: 1 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 november 2014, 14/2710 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Hoogendonk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogendonk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als kwaliteitscontroleur voor 32 uur per week. Met ingang van 30 januari 2012 heeft hij zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Na afloop van de wettelijke wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat kader is appellant onderzocht door een arts, die in een rapport van 8 november 2013 tot de conclusie is gekomen dat appellant als gevolg van zijn psychische klachten beperkingen heeft. Deze beperkingen zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 november 2013. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in een rapport van 18 november 2013 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk van kwaliteitscontroleur maar nog wel geschikt voor een vijftal andere functies. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. Bij besluit van
29 november 2013 heeft het Uvw vastgesteld dat appellant met ingang van 27 januari 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.2.
Het door appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 maart 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt onder meer een rapport van 10 maart 2014 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Evenals in bezwaar heeft appellant in beroep gesteld dat hij meer beperkingen heeft. Hij is van mening dat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen die voortvloeien uit zijn faalangst, rigiditeit en somberheid. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij verklaringen van zijn huisarts en Top Elf Trainingen overgelegd. Voorts heeft hij gesteld dat een aantal geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem.
2.2.
Het Uwv heeft in beroep een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 oktober 2014 overgelegd, alsmede een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 oktober 2014.
3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat dit onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese, eigen psychologisch onderzoek, wat op de hoorzitting van
28 februari 2014 is besproken en informatie van de behandelend sector. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de voor appellant vastgestelde FML, waarbij in overweging is genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht tot de conclusie is gekomen dat de door appellant in beroep ingebrachte medische informatie uit de behandelend sector geen aanleiding vormt om meer beperkingen aan te nemen dan in de FML zijn neergelegd. Tevens zijn geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de arbeidskundige beoordeling onjuist is geweest, waarbij is verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 oktober 2014. Ten slotte is geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht is bepaald op minder dan 35%. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat bij hem sprake is van rigiditeit en dat staat volgens hem haaks op de aanname dat hij de beschikking heeft over voldoende copingvaardigheden. Voorts heeft hij gesteld, onder verwijzing naar de informatie van Top Elf Trainingen, dat hij beperkingen heeft als gevolg van de omstandigheden dat hij moeite heeft met het uiten en onder woorden brengen van zijn emoties en het actief deelnemen aan de maatschappij. Bovendien is hij van mening, onder verwijzing naar de beperkingen zoals die zijn opgenomen in de items 1.9.5 en 2.12.6, van de FML, dat hij niet kan werken in een omgeving met veel mensen. Appellant heeft in hoger beroep tevens een rapport van 3 juli 2014 van PsyQ overgelegd, waaruit naar zijn mening blijkt dat hij bij terugkeer op de arbeidsmarkt begeleiding nodig heeft.
4.3.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 januari 2014 (lees: 15 januari 2015), bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het oordeel van de rechtbank dat een zorgvuldig medisch onderzoek is ingesteld wordt onderschreven. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant heeft gezien en bij zijn beoordeling de beschikking heeft gehad over informatie uit de behandelend sector. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de door appellant in beroep en in hoger beroep ingebrachte medische informatie. Het oordeel van de rechtbank dat de beperkingen in de FML juist zijn neergelegd, wordt eveneens onderschreven. Bij appellant is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met dwangmatige (rigide) trekken en op grond van de beschikbare medische gegevens kan niet worden vastgesteld dat als gevolg van deze stoornis te weinig beperkingen zijn aangenomen. Verwezen wordt naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 oktober 2014 en 15 januari 2015 en naar de brief van het Uwv van 15 april 2015. Daarin is uiteengezet dat het hebben van een rigide persoonlijkheidsstructuur niet behoeft te betekenen dat de betrokkene geen copingvaardigheden heeft. Voorts is de stelling van appellant dat hij niet kan werken in een omgeving met veel mensen om hem heen gemotiveerd weerlegd. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie dat de informatie van Top Elf Trainingen en PsyQ geen aanleiding vormt om meer beperkingen aan te nemen, kan op grond van de beschikbare medische gegevens evenmin voor onjuist worden gehouden. Tevens is vastgesteld dat appellant in zijn werk geen begeleiding nodig heeft en dat begeleiding naar werk toe bij de theoretische beoordeling van de arbeidsmogelijkheden buiten beschouwing wordt gelaten. Daarmee zijn de door appellant ingediende gronden tegen de vastgestelde belastbaarheid voldoende weerlegd en dit betekent dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
5.2.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant, uitgaande van de belastbaarheid zoals die voor hem in de FML is neergelegd, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, wordt eveneens onderschreven. Daarvoor wordt, evenals de rechtbank heeft gedaan, verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 16 oktober 2014, waarin de signaleringen betreffende de belastende factoren van de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend zijn toegelicht.
5.3.
Gelet op de overwegingen 5.1 en 5.2 moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) M.S.E.S. Umans

UM