ECLI:NL:CRVB:2016:2095

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
14-3796 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ouderdomspensioen AOW en voorwaarden voor alleenstaande

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen van betrokkene, die geboren is in 1945 en voorheen een AOW-pensioen voor alleenstaanden ontving. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had het pensioen herzien naar dat van een samenwonende, omdat betrokkene sinds 19 december 2012 de heer [A] tijdelijk bij zich in huis had. De Svb stelde dat de situatie opnieuw beoordeeld moest worden, maar concludeerde uiteindelijk dat betrokkene niet langer voldeed aan de voorwaarden voor het alleenstaandenpensioen, omdat [A] per 1 augustus 2013 niet meer beschikte over een eigen woning.

De rechtbank Oost-Brabant had eerder het besluit van de Svb vernietigd, omdat de Svb verzuimd had te beoordelen of er aanleiding was om op grond van artikel 17a, tweede lid, van de AOW geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien. De Svb ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Svb niet aan artikel 17a had voldaan, omdat de herziening van het pensioen betrekking had op een datum na de herziening. De Raad bevestigde dat de Svb op grond van artikel 17, tweede lid, van de AOW verplicht was het pensioen te herzien, aangezien betrokkene niet meer voldeed aan de voorwaarden voor het alleenstaandenpensioen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De Raad concludeerde dat de Svb correct had gehandeld door het pensioen van betrokkene te herzien, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/3796 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
27 mei 2014, 14/18 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2016. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door haar partner.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, geboren in 1945, ontving een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een alleenstaande. In januari 2013 heeft betrokkene de Svb bericht dat de heer [naam A] sinds 19 december 2012 tijdelijk bij haar woont in verband met ziekte. De Svb heeft vervolgens aan betrokkene medegedeeld dat een tijdelijk verblijf van maximaal zes maanden geen gevolgen heeft voor de hoogte van het
AOW-pensioen en dat de situatie opnieuw beoordeeld zal worden in juni 2013.
1.2.
Na kennisneming van door betrokkene in juni 2013 verstrekte informatie en van een advies van een verzekeringsarts van 19 augustus 2013, waarin [A] als hulpbehoevend in de zin van de AOW wordt aangemerkt, heeft de Svb bij besluit van 28 augustus 2013 het aan betrokkene toegekende ouderdomspensioen met ingang van 1 september 2013 herzien naar een ouderdomspensioen voor een samenwonende.
1.3.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Tijdens de hoorzitting heeft betrokkene medegedeeld dat [A] per 1 augustus 2013 de huur van zijn woning heeft opgezegd.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 27 november 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 28 augustus 2013 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb overwogen dat geen sprake meer is van een zorgrelatie als bedoeld in de AOW, omdat [A] sinds augustus 2013 niet langer beschikt over een woning.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de Svb een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van die uitspraak. Daartoe is overwogen dat de Svb op grond van artikel 17, eerste lid, van de AOW in beginsel gehouden is het ouderdomspensioen van betrokkene te herzien, maar dat is verzuimd te beoordelen of op grond van artikel 17a, tweede lid, van de AOW aanleiding bestaat geheel of gedeeltelijk af te zien van herziening.
3. De Svb heeft in hoger beroep aangevoerd dat artikel 17a, tweede lid, in dit geval niet van toepassing is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is allereerst in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Svb in dit geval heeft verzuimd toepassing te geven aan artikel 17a, tweede lid, van de AOW.
4.2.
Artikel 17a van de AOW luidt aldus:
“1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a.indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b.indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c.indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.”
4.3.
Op grond van het eerste lid van artikel 17a van de AOW is de Svb verplicht in de daar omschreven situaties het ouderdomspensioen – veelal met terugwerkende kracht – in te trekken of te herzien naar een lager bedrag. De wetsgeschiedenis bevat geen aanknopingspunten om de in het tweede lid van artikel 17a van de AOW neergelegde bevoegdheid om van herziening of intrekking af te zien bij dringende reden, van toepassing te achten buiten de gevallen genoemd in het eerste lid van dit artikel. Een zodanige situatie is hier niet aan de orde, nu de herziening van het ouderdomspensioen van betrokkene bij het besluit van 28 augustus 2013 betrekking heeft op een nadien gelegen datum. Dit betekent dat artikel 17a, tweede lid, van de AOW in dit geval niet van toepassing is en dat de rechtbank dus de vernietiging van het betreden besluit ten onrechte heeft gebaseerd op het verzuim te beoordelen of er aanleiding is dit artikellid toe te passen.
4.4.
Voorts heeft de rechtbank terecht het standpunt van de Svb onderschreven dat betrokkene, gelet op het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de AOW, niet langer voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een AOW-pensioen voor een alleenstaande, nu [A] per 1 augustus 2013 niet meer beschikt over een eigen woning. De Svb was derhalve op grond van artikel 17, eerste lid, van de AOW gehouden het ouderdomspensioen van betrokkene te herzien per 1 september 2013. Hetgeen door en namens betrokkene in hoger beroep is aangevoerd kan hieraan niet afdoen. De voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor toepassing van artikel 17, tweede lid, van de AOW, en met name de voorwaarde dat zowel de pensioengerechtigde als de hulpbehoevende pensioengerechtigde beschikken over een woning en daarvoor de financiële lasten dragen, zijn expliciet in de AOW vermeld en op de website van de Svb, zodat betrokkene daarmee bekend had kunnen zijn.
4.5.
Uit wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep van de Svb slaagt, dat de aangevallen uitspraak vernietigd dient te worden en het beroep alsnog ongegrond verklaard dient te worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
E.E.V. Lenos als leden in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) R.I. Troelstra

TM