ECLI:NL:CRVB:2016:2095
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van ouderdomspensioen AOW en voorwaarden voor alleenstaande
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen van betrokkene, die geboren is in 1945 en voorheen een AOW-pensioen voor alleenstaanden ontving. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had het pensioen herzien naar dat van een samenwonende, omdat betrokkene sinds 19 december 2012 de heer [A] tijdelijk bij zich in huis had. De Svb stelde dat de situatie opnieuw beoordeeld moest worden, maar concludeerde uiteindelijk dat betrokkene niet langer voldeed aan de voorwaarden voor het alleenstaandenpensioen, omdat [A] per 1 augustus 2013 niet meer beschikte over een eigen woning.
De rechtbank Oost-Brabant had eerder het besluit van de Svb vernietigd, omdat de Svb verzuimd had te beoordelen of er aanleiding was om op grond van artikel 17a, tweede lid, van de AOW geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien. De Svb ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Svb niet aan artikel 17a had voldaan, omdat de herziening van het pensioen betrekking had op een datum na de herziening. De Raad bevestigde dat de Svb op grond van artikel 17, tweede lid, van de AOW verplicht was het pensioen te herzien, aangezien betrokkene niet meer voldeed aan de voorwaarden voor het alleenstaandenpensioen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De Raad concludeerde dat de Svb correct had gehandeld door het pensioen van betrokkene te herzien, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.