ECLI:NL:CRVB:2016:2084
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Disciplinair ontslag wegens ernstig plichtsverzuim en uitbetaling van meeruren
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de appellant, werkzaam als ambtenaar bij de politie, in verband met disciplinair ontslag is veroordeeld wegens zeer ernstig plichtsverzuim. De appellant had zich schuldig gemaakt aan verschillende gedragingen, waaronder het ongeoorloofd gebruik van dienstvoertuigen voor privédoeleinden, het volgen en in de gaten houden van een persoon met wie hij een contactverbod had, en het plaatsen van afluisterapparatuur. De korpschef had de appellant op basis van deze gedragingen de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de gedragingen van de appellant, zoals het volgen van de persoon met wie hij een contactverbod had en het ongeoorloofd gebruik van dienstvoertuigen, niet in overeenstemming zijn met het gedrag dat van een goed ambtenaar verwacht mag worden. De Raad concludeert dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is, gezien de ernst van de feiten. Daarnaast wordt het verzoek van de appellant om uitbetaling van meeruren afgewezen, omdat er geen begin van bewijs is voor zijn stelling dat hij deze uren heeft gewerkt.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissingen van de rechtbank en de korpschef, en de zaak wordt afgesloten zonder proceskostenveroordeling.