ECLI:NL:CRVB:2016:2082
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet wonen op uitkeringsadres
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 1 oktober 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Het college had de bijstand van appellant met ingang van 27 augustus 2013 ingetrokken, omdat hij niet op het uitkeringsadres was aangetroffen tijdens verzuimcontroles en er twijfels waren over zijn woonsituatie. Onderzoek door de gemeente toonde aan dat het water- en energieverbruik op het uitkeringsadres aanzienlijk lager was dan gemiddeld voor een alleenstaande, wat de conclusie ondersteunde dat appellant niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag boden voor de intrekking van de bijstand. Appellant voerde aan dat de lage verbruiksgegevens te verklaren waren door zijn levensstijl, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten niet overtuigend waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.