ECLI:NL:CRVB:2016:2080

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
15/5921 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstand en de toepassing van artikel 4:5 van de Awb

In deze zaak heeft appellante op 28 oktober 2014 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Sociale Dienst Drechtsteden heeft appellante op 11 november 2014 uitgenodigd om op 18 november 2014 gegevens te overleggen, waaronder bankafschriften van de laatste drie maanden. Appellante heeft echter niet alle gevraagde gegevens overgelegd, wat leidde tot een verzoek van het bestuur om ontbrekende gegevens aan te leveren. Ondanks herhaalde verzoeken heeft appellante niet gereageerd, waarna het bestuur op 16 december 2014 besloot de aanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het ontbreken van enkele bankafschriften niet zou moeten leiden tot het niet kunnen vaststellen van haar recht op bijstand. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de financiële situatie van de aanvrager essentieel is voor de beoordeling van de aanvraag. Appellante heeft niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens overgelegd, wat het bestuur in staat stelde om de aanvraag buiten behandeling te laten. De Raad concludeert dat het bestuur terecht gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

15/5921 WWB
Datum uitspraak: 31 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2015, 15/3299 en 15/3300 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] , (appellante)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.W.J. van der Meer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak met nummer 15/1636 WWB, plaatsgevonden op 19 april 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door
mr. Van der Meer. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Euser. In de zaak 15/1636 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 28 oktober 2014 heeft appellante een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij brief van 11 november 2014 heeft de Sociale Dienst Drechtsteden appellante uitgenodigd voor een afspraak op 18 november 2014 en haar verzocht nader genoemde gegevens mee te nemen, waaronder afschriften van alle bankrekeningen van de laatste drie maanden van 2014. Appellante heeft tijdens het gesprek op 18 november 2014 niet alle gevraagde gegevens overgelegd. Bij brief van 20 november 2014 heeft het bestuur appellante daarom verzocht binnen zeven werkdagen nog enkele ontbrekende gegevens over te leggen, waaronder nader genoemde afschriften van de spaarrekening op naam van de zoon van appellante, nader genoemde afschriften van de spaarrekening op naam van de dochter van appellante en nader genoemde afschriften van de Direct kwartaal rekening van appellante over de periode van 28 juli 2014 tot 28 oktober 2014.
1.2.
Appellante heeft niet op de in 1.1 genoemde brief gereageerd, waarna het bestuur appellante bij brief van 28 november 2014 nogmaals in de gelegenheid heeft gesteld de nader genoemde gegevens binnen zeven dagen over te leggen. Daarbij heeft het bestuur aan appellante medegedeeld dat het niet of niet volledig verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gelaten. Appellante heeft ook op deze brief niet gereageerd.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 april 2015 (bestreden besluit), heeft het bestuur de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat niet valt in te zien dat louter door het ontbreken van enkele bankafschriften geen inzicht kan worden verkregen in de financiële situatie van appellante en het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Voorts heeft zij aangevoerd dat artikel 4:5 van de Awb niet verplicht tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag en dat het bestuur, binnen het kader van de verplichtingen en verantwoordelijkheid die op het bestuur jegens haar burgers rust, in dit geval aan die bepaling een te rigide uitleg heeft gegeven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandsverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante niet binnen de gegeven hersteltermijn de gevraagde bankafschriften heeft overgelegd. Appellante heeft ook geen uitstel gevraagd om de gevraagde bankafschriften alsnog over te leggen. Als gevolg hiervan heeft het bestuur geen goed overzicht verkregen van de financiële situatie van appellante. Zoals uit 4.2 blijkt is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De beroepsgrond van appellante dat de wel overgelegde bankafschriften voldoende zijn om een goed beeld te krijgen van haar financiële situatie, slaagt niet. Het bestuur heeft terecht alle opgevraagde bankafschriften van belang geacht voor de beoordeling van de aanvraag. Het moet appellante, op wie als aanvrager de bewijslast rust, dan ook verweten worden dat zij op de brieven van 20 november 2014 en 28 november 2014 niet heeft gereageerd.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het bestuur bevoegd was de aanvraag van appellante met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te laten. In wat appellante naar voren heeft gebracht met betrekking tot de wijze waarop het bestuur van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, zijn geen omstandigheden gelegen op grond waarvan het bestuur van die bevoegdheid redelijkerwijs geen gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) P.C. de Wit

IJ