ECLI:NL:CRVB:2016:2053
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking ZW-uitkering en geschiktheid eigen arbeid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de intrekking van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering werd bevestigd. Appellant had zich op 6 maart 2013 ziek gemeld terwijl hij een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn ZW-uitkering per 7 november 2013, omdat hij weer in staat werd geacht zijn eigen arbeid als schoonmaker te verrichten. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts van 31 oktober 2013.
Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 3 februari 2014. De rechtbank Amsterdam oordeelde vervolgens dat het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond was, omdat er geen twijfel bestond over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd. Appellant had zijn standpunt niet met medische stukken onderbouwd.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij zijn rechterhand moeilijk kan gebruiken door een malletvinger en dat onvoldoende was onderzocht of hij de schrobmachine, die hij bij zijn werkzaamheden gebruikte, nog kan hanteren. De Centrale Raad van Beroep heeft de ingediende medische stukken beoordeeld en geconcludeerd dat er geen verdergaande problemen aan de rechterarm van appellant zijn. De rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaven voldoende onderbouwing voor de conclusie dat appellant in staat is zijn werkzaamheden als schoonmaker te verrichten.
De Raad heeft het hoger beroep afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier V. van Rij, en werd openbaar uitgesproken op 1 juni 2016.