ECLI:NL:CRVB:2016:2053

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
14/6269 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking ZW-uitkering en geschiktheid eigen arbeid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de intrekking van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering werd bevestigd. Appellant had zich op 6 maart 2013 ziek gemeld terwijl hij een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn ZW-uitkering per 7 november 2013, omdat hij weer in staat werd geacht zijn eigen arbeid als schoonmaker te verrichten. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts van 31 oktober 2013.

Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op 3 februari 2014. De rechtbank Amsterdam oordeelde vervolgens dat het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond was, omdat er geen twijfel bestond over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd. Appellant had zijn standpunt niet met medische stukken onderbouwd.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij zijn rechterhand moeilijk kan gebruiken door een malletvinger en dat onvoldoende was onderzocht of hij de schrobmachine, die hij bij zijn werkzaamheden gebruikte, nog kan hanteren. De Centrale Raad van Beroep heeft de ingediende medische stukken beoordeeld en geconcludeerd dat er geen verdergaande problemen aan de rechterarm van appellant zijn. De rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaven voldoende onderbouwing voor de conclusie dat appellant in staat is zijn werkzaamheden als schoonmaker te verrichten.

De Raad heeft het hoger beroep afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier V. van Rij, en werd openbaar uitgesproken op 1 juni 2016.

Uitspraak

14/6269 ZW
Datum uitspraak: 1 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 oktober 2014, 14/1536 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W. Hoebba, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Vanuit een situatie dat hij uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving heeft appellant zich op 6 maart 2013 ziek gemeld.
1.2.
Bij besluit van 31 oktober 2013 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Ziektewet met ingang van 7 november 2013 beëindigd, omdat appellant per die datum weer in staat werd geacht zijn eigen arbeid als schoonmaker te verrichten. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts van 31 oktober 2013 ten grondslag.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 oktober 2013 is door het Uwv bij besluit van 3 februari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 januari 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen twijfel bestaat over de zorgvuldigheid en de juistheid van het door het Uwv uitgevoerde medisch onderzoek. Appellant heeft zijn standpunt niet met (medische) stukken onderbouwd.
3. In hoger beroep heeft appellant, onder overlegging van een aantal stukken van medische aard, aangevoerd dat appellant zijn rechterhand moeilijk kan gebruiken. Hij heeft een zogenaamde malletvinger. Onvoldoende onderzocht is of appellant de schrobmachine, die hij gebruikte bij de uitoefening van zijn werkzaamheden, nog kan gebruiken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Appellant heeft diverse medische stukken ingezonden, betrekking hebbende op de problemen aan zijn rechterhand, met name de malletvinger. Niet gebleken is van verdergaande problemen aan de rechterarm van appellant. In de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 januari 2014 en 16 januari 2015 is voldoende gemotiveerd dat appellant in staat moet worden geacht zijn werkzaamheden als schoonmaker te verrichten, ook indien daarbij een schrobmachine wordt gebruikt. Daarbij is uitgegaan van de door appellant aangeleverde informatie van zijn behandelaars. Het oordeel van de rechtbank wordt derhalve onderschreven.
5.2.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

NK